Doetten vorward pensen in dien
Ende niewent achter ward sien;
Hi penst vord op sijn geval.
20
Des anders verdriet telt hi al
Te niewete, ende hoept mede
Dat hi met siere behindichede
Boven sal comen clein ende groet,
Daer die gene om bleef doet.
Want daventure die haer ende gens 26
Gaet ende loept in alle lande,
Ende doet verwandelen so menigerhande
+ Dat gepensen ende dit visieren met.
30
Ie wil, gi heren, dat gijt wet:
Al eest dat gijt viseert scone,
Het comt altoes na sine gewone;
Die tijt brinet die ure vort
Daer u viseren met ward versmort.
35
Viseert dat gi wilt, gi heren,
Ic wil mi ter jeesten keren.
Van Assau Adolf, die grave, 37
Hine hilt oec twint daer ave, 38
Al sach hi daer met pinen groet
40
Rodolve, die coninc was ter doet, 40
| |
Dus eest gesciet alse gi hord:
Te Coelne quam hi also vord,
65
Ende tAssau voer hi van daer. 65
Sone mochti bliven daer met vreden,
Hine ward omt conincrike bestreden.
Hier [na] salict u doen verstaen
70
Hoe hem sine saken selen vergaen.
|
-
-
b. 3, opschr.: derde in het hs. voluit. c. 1. Het opschrift van dit kapittel is op geenerlei wijze gescheiden van dat van het boek; alleen uit het volgnummer .I. blijkt, dat het wezenlijk een kapittelopschrift is. 1, 2, 3 Daer vs. 1 begint met een groote hoofdletter E in twee kleuren: blauw en rood, die de helft van de breedte der kolom beslaat, is elk der drie eerste verzen over twee regels verdeeld; om ze van elkander te onderscheiden staat na het laatste woord van elk vers een punt. Na de eerste helft van vs. 1 staat daarenboven een verbindingsstreepje: En gene pine- 1-2 swaer: openbaer in het hs. voluit.
-
1-14
- De beteekenis dezer verzen is als volgt: er is geen grooter verdriet, dan den dood voor oogen te zien met de zekerheid, dat men ze niet kan ontgaan en ter plaats zijn leven moet laten; en dat alles terwijl een ander het gunstig oogenblik afwacht om de heerschappij in bezit te nemen, de heerschappij, waarom men 't leven offert, hoe dan ook: hetzij men vergiftigd of verslagen worde; zoodat de tegenstander (die ander) dacht noch denkt: ‘wat dezen overkomt, kan ook mijn lot worden’. Integendeel enz.
-
-
3 Jonckbloet, Ann., wilde een pronomen * hi als onderwerp van weet ingevoegd hebben, of wel * ende dat hi wel weet lezen; maar alle wijziging is hier zeker overbodig te achten. Velthem construeert hier, met de hem eigen ongegeneerdheid, alsof op den hoofdzin En gene pine en es so swaer een afhankelijke zin volgt (b.v. * Dan iemene aensiet openbaer), waarvan het onderwerp het antecedent is van het onderwerp van weet, welk laatste onderwerp hij daarenboven, geheel volgens zijn gewoonte, weglaat. 5 Hine: Jonckbloet, Ann., wilde hier lezen * Hire Dat alle wijziging hier verkeerd zou zijn, behoeft thans niet meer betoogd te worden. 6 Jonckbloet, Ann. vss. 6 en 15, achtte die te veel, zag in na dat een tijdsbepaling en vatte .i. ander op als accusatief, voorwerp van siet dat dus hetzelfde onderwerp zou hebben als weet, ontgeet, moet in vss. 3, 4 en 5. Maar me dunkt dat bij een dergelijken gedachtengang in vs. 7 niet een indicatief praesens, maar een infinitief zou te verwachten zijn. O.i. is .i. ander onderwerp van an gaet; die siet na dat is een tusschenzin, waarvan die 't onderwerp is, na een voorzetsel (‘na iet sien’ = naar iets zien, naar iets kijken, naar-, op iets loeren). 7 heerscap in het hs. voluit. 13 Niene wellicht te lezen * None = noch en 16 Verg. de aanteek. hieronder.
-
15
- vlgg. Zie, tot beter begrip van den tekst, ook de noten hierboven. Zooals terecht reeds door Jonckbloet werd opgemerkt, geeft Velthem hier algemeene beschouwingen ten beste die hem ingegeven zijn door de lotgevallen van Adolf van Nassau, wiens wedervaren chronologisch hier niet thuis hoort, en dan ook eerst aan 't slot van dit boek, in hoofdst. 49-51 verhaald worden. Wat Velthem mag bewogen hebben om er reeds hier van te gewagen, is niet volkomen duidelijk; waarschijnlijk niets anders dan de zucht, om met een schijn van recht den zedenmeester te spelen, of althans het verlangen, om een deftig begin voor zijn nieuw boek te hebben.
-
16
-
Die algerne onder brochte = die zoo licht (iemands) ondergang bewerkte. Verg. Boek VII, 29, 19: Alse gerechtichede regneert, so comt nidechede ende vecht daer jeghen ende brinct onder.
-
-
36 keren in het hs. voluit. 39 daer hs.: dat De verbetering is ook reeds voorgesteld door Jonckbloet, Ann., die terecht heeft opgemerkt, dat op dat in dit vers, in vs. 41 behoorde te volgen * hilt Wel hebben we nu tweemaal daer, maar zulks is juist in overeenstemming met Velthem's weinig verzorgden stijl.
-
26
-
die is niet op te vatten als relatief, maar als demonstratief pronomen.
-
37
- vlgg. Van Assau Adolf die grave: Adolf van Nassau, zoon van Walram, was graaf van Nassau sedert 1276. Hij werd den 1en Mei 1292 te Frankfort tot Roomsch-Koning verkozen en den 24en Juni daaraanvolgende te Aken gekroond. Den 23en Juni 1298 werd hij te Mainz afgezet.
-
38
-
Afhouden: in de bet. van: niet volhouden, niet aanhouden (in het Middelnederlandsch Woordenboek niet vermeld).
-
40
-
Rodolve, die coninc was ter doet: Rodolf van Habsburg (zie boven de aanteekening bij boek II, vss. 2244-2246) stierf den 15den Juli 1291.
-
-
41 conincrike hs.: cō. rike 42 gewoude[n]: het verkortingsstreepje boven de slot-e is den kopiïst in de pen gebleven; de fout is ook reeds verbeterd door Verdam, Middelnederl. Woordenb. 2, 1933. 46 incarnatioen hs.: in carnatioen 52 onvervard: -vard in het hs. voluit. 54 derre in het hs. voluit. 60 Me[n]s: het verkortingsstreepje boven de -e- is den kopiïst in de pen gebleven; wellicht uit verwarring met ‘Metz’.
-
47
- Het jaartal dat Velthem - of althans ons hs. - opgeeft, is onjuist: zie de aanteekening bij vs. 37.
-
55
-
Die biscop van Coelne = Siegfried van Westerburg, aartsbisschop van Keulen; zie de aanteekeningen bij boek I, vss. 3427, 3440-3447; en boek II, vss. 3263-3264.
-
57
-
van Triere die biscop = Boëmundus van Warnesberg, aartsbisschop van Trier (1289-1299).
-
60
-
Die biscop van Mens = Gerardus van Eppenstein, bisschop van Mainz (1289-1305). Ook in boek II, vs. 3849 zal deze wel bedoeld zijn, en niet Burchardus, bisschop van Metz, zooals in de aanteekening aldaar gezegd is.
-
-
Varianten uit de hss. C en D der Brabantsche Yeesten.
C
+ Opschrift: Hoe een parlement geleyt was te valkenborch Tusschen hertogen Janne, ende den anderen heeren
71 als
72 Rees op eenen sinxen d.
73 perlement v.d. heeren
74 ontkeeren
D
Opschrift: Vanden parlemente dat te valkenborch bl. 57 gelach. lxxij.
71 In d. tijden soot nu gelach
72 sinxendach
73 Was parlement vanden heeren
74 wilden deren
66 waer in het hs. voluit. 68 conincrike hs.: .cō. rike 69 Hier [ na] salict enz.: Ook Jonckbloet, Ann., heeft reeds de noodzakelijkheid ingezien te lezen * Hier na De geschiedenis van Adolf van Nassau wordt immers pas aan 't slot van dit derde boek voortgezet; zie beneden cap. 49-51.
-
65
-
Assau = Nassau, aan de Lahn, bijrivier van den Rijn.
|