'Vrymoedige bedenkingen over de vergelyking der oude dichteren met de hedendaegschen'
(1766)–R.M. van Goens– Auteursrechtvrij
[pagina 235]
| |
Vrymoedige bedenkingen over de vergelyking der oude dichteren, met de hedendaegschen. | |
I.In allerleie soort van studie regeert het vooroordeel: niet dat dit eene eigenschap zijn zoude, aen de wetenschappen noodzakelijk verbonden; neen: de gebreklijkheid van ons begrip, de geringe uitgestrektheid van ons oordeel, maekt ons vatbaer voor een zwakheid, welke ons, by het eerste voorkomen, 't zy ten voordeele der zaken, 't zy ten nadeele der zelven, zoodanig inneemt, dat wy in 't vervolg onvatbaer gemaekt worden voor allen schijn van waerheid, welke ons het aengenomen gevoelen zou kunnen doen in twyfel trekken of verlaten. Niets is 'er dat der geleerdheid meer nadeel toebrengt dan even dit zelfde; en wat wonder? daer zelfs het grootste deel der | |
[pagina 236]
| |
verkeerdheid in alle onze handelingen zijn oorsprong aen deze behebtheid verschuldigd is Ga naar voetnoota. Ondertusschen, daer 'er geen wetenschap is die meer wapenen in de hand geeft, om dit gebrek tegen te gaen en te | |
[pagina 237]
| |
overwinnen dan de beschaefde Letteren, is het te verwonderen, dat 'er nochtans geene wetenschap is, welker aenhangers meer aen het zelve onderhevig zijn, dan even deze. Hiervan zoo veele tegengestelde meeningen, welke van beide kanten met gelyken iever gedreeven worden, niet afhangende dan van de gedachten, welke men eens omtrent dezelve heeft opgevat, of daer men in 't openbaer voor uitgekomen is, en die men dus oordeelt te moeten staende houden, hoe overtuigd men ook zy van het onrecht dat men heeft, of van de onnoodigheid der quaestie Ga naar voetnootb. | |
[pagina 238]
| |
Ieder staet het gevoelen voor, dat hy denkt te moeten verdedigen, zonder dat van zijn party, onbevooroordeeld te beschouwen, of liever zonder het eens te beschouwen: Hy ievert, maer onderzoekt niet waer tegen: Hy strijdt, zonder te weten wie zijn vyand is, en dus ook niet welke wapenen men tegen hem gebruiken kan en waervoor hy zich te wachten hebbe: zyne oogen schemeren op de woorden, welke men hem voorlegt, en hy meent zich wel geweerd te hebben als hy 'er even veel tegen over gezet heeft die de tegengestelde meening staende houden: Als men van weerskanten zich genoeg vermoeid heeft, loopt deze strijd af, die dikwils niet dan door den dood van een der partyen geëindigd wordt, en het gemeen wint niets by dit alles, dan dat het nog wat onzekerder gemaekt is omtrent de verhandelde vraeg dan te voren. Zoo wisselt men woorden zonder te denken welke de zaek zy die men in 't oog diende te hebben, en by slot van rekening heeft men een opgevat vooroordeel voorgestaen, waervan men het onderwerp, indien men het al wist, ten minsten niet verstondt, veel min derzelver nuttigheid onderzocht hadt. - Ongeschikte beslissers! hoe wanvoeglijk zijn uwe handelingen in de oogen van een verstandig en oplettend aenschouwer Ga naar voetnootc! Niet ingenomen voor een van | |
[pagina 239]
| |
beiden, onderzoekt hy de nuttigheid der verhandelde vraeg, en vindt die dikwils van zeer gering aenbelang; en onverschillig omtrent derzelver uitwyzing, is hy in staet om haer volkomen door te zien, en ontdekt dus wel haest, hoe zeer men van weerzyden door zyne vooroordeelen is vervoerd, en hoe onmogelijk het was deze zaek ooit ten einde te brengen, wanneer men hadt voortgegaen dezelve op deze wyze te behandelen. Veele zullen zich verbeelden dat ik hier wat te verre ga: en ach waren het alleen losse bedenkingen, die op geene ondervinding steunden! Maer de zaek is te klaer, en de bewyzen in alle onze hedendaegsche geschillen te gemeen, dan dat men dezelve in twyfel zou kunnen trekken. - Men neme maer eens dat vermaerde verschil, het welk zoo veel | |
[pagina 240]
| |
geruchts gemaekt heeft en met zoo veel iever onder eenige Liefhebbers voor en tegen is gedebatteerd: te weten, of de oude Dichters voortreffelijker te houden zijn, dan de Nieuwen. Zonder hier de nuttigheid van deze vraeg te onderzoeken, om niet mogelijk te kort te schieten door het een of ander te willen staende houden; laten wy alleen zien op welk een wyze men deze zaek behandeld, en hoe zeer ook hier de vooringenomenheid haer rol gespeeld hebbe. Naderhand zullen wy aentonen hoe zy behandeld hadt moeten worden, of liever de onmogelijkheid doen zien van dit geschil ooit ten einde te brengen of te beslissen.
| |
II.Indien 'er eene Natie in staet was, om de oude Grieksche of Latijnsche vernuften met eenigen schijn den voorrang te betwisten, zou het de Fransche zijn, om meer dan eene voldoende reden: maer indien 'er ook eene Natie geweest is, daer dit geschil met meer bevooroordeeldheid en drift is behandeld, is het deze geweest Ga naar voetnootd. Zoo geeft men zijn party zelfs de wapenen in de hand, om zich mede te bestryden: zoo bederft men een goede zaek, of die men ten minsten veel glimp van waerheid zou hebben kunnen geven, door den Lezer te doen blyken dat men dezelve meer uit vooringenomenheid dan eigene overreding op zich genomen heeft te verdedigen. - Voornamelijk in | |
[pagina 241]
| |
de voorige eeuw is dit verschil levendig geweest: zie hier in 't kort, hoe zich de zaek heeft toegedragen. - Twee drie Franschen, luiden van verstand en oordeel, maer voor 't overige ontbloot van kennis in talen, en met een woord alles wat de oudheid aengaet, na alvorens de uitmuntendste werken van hunne beste dichteren met veel smaek gelezen te hebben, vatten voor dezelve een overgegeven drift op, en verbeelden zich alles te hebben ontmoet wat luisterrijk en schoon kon genaemd worden: In deze gesteldheid zijnde, horen zy anderen de oude schryvers verheffen: deze verzekeren hun dat 'er Latijnsche en Grieksche dichters zijn, waer by de Fransche vernuften in geene vergelyking komen. Hoe! zeggen zy, in geene vergelyking? dit weten wy te voren dat onmogelijk is: ieder weet hoe verre onze dichters die van andere natien overtreffen: en zouden dan die ouden boven ons den voorrang hebben? zy, die in een tijd leefden waarin de wetenschappen noch in hunne eerste beginselen waren, wanneer de zeden noch minder beschaefd waren dan tegenwoordig, enz. - Met deze gedachten bezet, vallen zy aen 't lezen der oude dichteren; doch, om dat zy noch Latijn noch Grieksch verstaen, zijn zy genoodzaekt zich met Fransche overzettingen te behelpen, en hier uit te oordeelen. Ziet nu eens wat men van zulk een onderzoek te wachten hebbe. Voor de fraeyigheden van tael, die het innemende der Poëzye (το ψυχαγωγον) voor 't grootste gedeelte uitmaken, zijn zy gansch onvatbaer: en de wezenlyke schoonheden, die hier en daer | |
[pagina 242]
| |
ondanks ene kwade overzetting uitblinken, verliezen by hun al heur kracht door de vooroordeelen waermede zy bezet zijn, en welke hun beletten een onzydig vonnis te vellen. - Een man van geleerdheid en kennis ziet deze handelwijs, hy is gevoelig over den hoon welke men den ouden aendoet, en neemt voor zich dit ongelijk te wreken: maer vervoerd door zijn drift over de verkeerdheid van zijn party, vervalt hy in een ander uiterste: in plaets van de Fransche dichteren met de Grieksche te vergelyken, houdt hy zich niet op dan met de misslagen van zijn party uittemeten en belagchelijk te maken: en in plaets van de schoonheden der ouden aen te tonen, verheft hy hen zoo hoog dat zy na besluit van zaken onfeilbaer en volmaekt moeten gehouden worden: Op deze wyze mist hy het oogmerk van zijn arbeid, en bederft een goede zaek door een bevooroordeelde behandeling. De een roept, mijn party is een onkundige, een weetniet, een mensch die niet in staet is over de zaek te oordeelen; daer de ander van zijn kant zegt: hoe zou hy daeromtrent besluiten? hy is een Literator, een Criticus, een man die zich niet ophoudt dan met Grieksche en Latijnsche Schryvers te lezen, die zijn eigen moedertael niet verstaet, en wat dies meer is.
Naderhand heeft men onder andere Natien dezelfde vraeg begonnen op te halen. Maer laten wy hier in niet treden: zien wy liever hoe men het verschil behandeld, en voor of tegen gezocht heeft te bewee- | |
[pagina 243]
| |
ren. Dit is beter of slechter, met meer of met minder oordeel gedaen, naer mate men meer of min kundig, en meer of min partydig was. Deze zijn door hunne ingenomenheid tot uiterstens vervallen, welke zich zelven omver werpen, of hebben zich door hunne onkunde aen de schandelijkste misslagen en dwalingen schuldig gemaekt, die hun byna alle wederspreking onwaerdig maken Ga naar voetnoote: genen zijn voorzichtiger te werk gegaen en hebben gezocht hun zaek zoo goed te bewyzen als hun mogelijk was. Deze zijn het, met wien wy alleen hier te doen hebben: laet ons hunne wyze van redening beschouwen. Dezelve bestaet voornamelijk in het byeen zoeken van eenige der beste plaetsen uit oude schryveren, van de grootste sieraden hunner dichtstukken enz., de vergelyking daervan met onze hedendaegschen, en het trekken van een besluit hieruit, nadat zy of ten voordeele der eersten zijn ingenomen, of de voortreflijkheid der laetsten op zich genomen hebben te beweeren. Ik zeg voornamelijk; want, hoewel men nu en dan ook eenige andere redenen getracht heeft by te brengen, echter is dit hun voornaemst en meest geliefd bewijs, waer van ook alle, welk dit stuk ooit met opzet behandeld hebben, zich ieverig bedienen. Men gaet dan de beschryvingen na die men by de ouden | |
[pagina 244]
| |
vindt van voorname gevallen, van hartstochten, enz. hunne sterkste uitdrukkingen, levendigste schilderingen, blinkendste gedachten, treffendste vergelykingen, en wat diergelyke fraeiheden meer zijn, welke luister en schoonheid aen een uitgewerkt dichtstuk geven: Hier tegen zoekt men zoo veel anderen uit de beste werken der hedendaegschen: Men ziet, die beschryving van Vondel is uitgewerkter dan deze van Virgilius, en men besluit: derhalven is Vondel beter dichter dan Virgilius. Of in tegendeel, hier overtreft Ovidius onzen dichter Poot, by gevolg is de eerste groter man te houden dan de laetste Ga naar voetnootf En dan nog, wat meer is: by gevolg zijn de oude Dichters voortreflyker dan de nieuwen, of het tegengestelde. | |
[pagina 245]
| |
Ongelukkige bewijsgronden! in wat soort van wetenschappen bedient men zich van zulk een manier van redeneeren? en welke gedachten moet zich iemand maken Ga naar voetnootg van de kennis zelve der beschaefde letteren, welker aenhangeren hy op deze wyze ziet te werk gaen, even als hadden zy de eerste beginselen eener gezonde redenkunde verzaekt Ga naar voetnooth. - Maer | |
[pagina 246]
| |
gesteld zijnde, de gevolgtrekking kon eens doorgaen, hoe veel ontbreekt 'er dan nog aen de andere deelen van dit bewijs! Hoe veel hebben de ouden niet voor, om de mogelijkheid die 'er is, en zomtijds de waerschijnlijkheid zelfs, dat even die zelfde plaetsen der nieuweren, die hier boven hun gesteld worden, na hun voorbeeld gevolgd zijn Ga naar voetnooti. En dat het dus licht | |
[pagina 247]
| |
was de gedachte wat uit te breiden, daer zy het model voor zich hadden? De grootste vernuften hebben 't zich een eer gerekend den naem te mogen hebben een anders fraeiheden kunstig over te nemen, en door ene verstandige navolging in hunne dichtstukken in te lassen: zelfs hadden de oude Latijnsche dichteren de gewoonte van zich byzonderlijk eenen uit te kiezen, wien zy overal navolgden; gelijk Horatius met Pindarus gedaen heeft, Virgilius met Homerus en Theocritus enz. Pope zelfs, de grote Pope, liet onder zyne werken by wyze van noten drukken de plaetsen welke hy hier en daer uit overgenomen hadt. Dit rekenen deze zich tot eer, en een ander komt en wil alles hun eigen vernuft toeschryven, om hen dus boven hunne voorgangeren te stellen. Zoo zet men den leerling boven zijn meester: zoo verheft men de copy boven het origineel, waer naer zy gemaekt is Ga naar voetnootk. - En dit alles noch al wederom eens toegegeven, hoe | |
[pagina 248]
| |
weinig wint men dan noch door deze redenering? zijn niet alle deze fraeie gedachten, alle die levendige beschryvingen, gepaste vergelykingen, enz. enkel sieraden van een dichtstuk en maer als bywerk aen te merken? of zijn het deze welke een Poët uitmaken? zegt men, ja: dan is het licht een dichter te zijn: maer die dit stelt kan verzekerd zijn dat hy een nieuw gevoelen voorstaet. Doch is het tegengestelde waer, hoe kan men dan iets uit dezelve voor of tegen besluiten? dit dunkt my was alleen genoegzaem om dit bewijs omver te werpen. Uit dit eene staeltje, 't welk evenwel hun voornaemst, zoo niet hun eenigst bewijs is, kan men oordeelen hoe dit verschil behandeld zy. - Dit moet ik 'er nog byvoegen dat het my altijds ten uitersten verwonderd heeft, hoe men de vraeg zelve niet juister bepaeld hebbe. Men is gewoon de ouden te stellen tegen de hedendaegschen. Deze benaming van ouden bevat zoo wel Grieken als Romeinen: ook spreekt men hier en daer nogal van Homerus: maer voor 't overige wordt de vergelyking niet gemaekt dan met Latijnsche dichteren. Ik wil wel gelooven dat het onze luiden daer van herkomt, dat zy de Grieksche niet gelezen hebben, het geen maekt dat zy niets over hun te zeggen hebben: Maer het was evenwel noodzakelijk dat iemand welke deze zaek op zich nam, zoo wel de Grieksche dichters als de Latijnsche door en door gelezen hadt en verstondt: terwijl het hier aen komt op eene allergrondigste kennis van de schriften waer over men het vonnis vel- | |
[pagina 249]
| |
len moet: Zoo lang dit vereischte ontbreekt, is het onmogelijk dat men over de zaek recht zou kunnen oordeelen. Hoe de partyen hier mede staen, en of zy zelfs de Grieksche dichtstukken wel eens alle gekend hebben, zal ik niet onderzoeken, men zou mogelijk niet zonder grond kunnen zeggen; Iliacos intra muros peccatur & extra. Beiden hadden zy 'er wel wat meer van dienen te weten. Maer laten wy overgaen om te zien hoe men de vergelyking moest aenvangen, ingeval 'er mogelijkheid ware dezelve immer zoo verre te brengen, dat men 'er eenige gevolgtrekking ten voordeele van de eene of andere uit maken konde.
| |
III.Eer men zich met opzet aen de behandeling ergens van overgeeft, dient men de zaek, welke men onderzoeken zal, wel te verstaen, te meer wanneer dezelve nog tegenspraak lijdt: Zoo zou men, om de vergelyking tusschen de oude en nieuwe dichteren te maken, vooraf bepalen moeten, of men hierdoor verstondt de vergelyking der oude en nieuwe Poëzy, der oude en nieuwe Dichtstukken, of der oude en nieuwe Dichteren zelfs, dan of men alles te zamen onder dezen naem begreep. Deze drievoudige onderscheiding schijnt van geen belang te zijn, en was echter volstrekt noodzakelijk, | |
[pagina 250]
| |
eer men een goede beslissing van deze vraeg konde maken, zoo 'er anders eene te maken was. Wanneer men het eerste voor zich nam te onderzoeken, zou men zien moeten of de Dichtkunde zelve, als een kunst of wetenschap beschouwt, tegenwoordig in beter stand ware, 't zy onder de Franschen, 't zy onder andere volkeren, dan zy geweest was ten tyde der Grieken en Romeinen: Of men onder de nieuweren een soort van gedicht hadt uitgevonden, het welk opwegen konde tegen het Bly- of Treurspel, den Lofzang, het Heldendicht, den Brief, het Hekeldicht, de Fabel of Apologue, den Lierzang, het Landgedicht en het Treurdicht, wier uitvinding wy aen de Grieken en Romeinen onbetwistbaer verschuldigd zijn, uitgezonderd mogelijk den Lofzang, de Fabel, den Lierzang, en den Herderskout, welke zy van de Oosterlingen overgenomen konden hebben; dan of hier tegen gesteld konden worden, de Operà, het Madrigal, het Travesti burlesque, het Klinkdicht, het Puntdicht Ga naar voetnootl het Rondeel, en de Contes in den smaek van la Fontaine en Gellert enz. welke men eerst in later tyden heeft begonnen te gebruiken. Dan of men nieuwen trant van dicht-maten hadt in gebruik gebracht, welke opwegen konden tegen het Hexametrum, Pentametrum, Jambicum enz. der Grieken en | |
[pagina 251]
| |
Latynen, en wat dies meer is. - Daer men de oude Dichtstukken, welke ons in 't Grieksch en Latijn overig gebleven zijn, met de nieuwere Fransche Italiaensche Engelsche of Nederlandsche vergelykende, soort by soort zou moeten zetten: als Trissin Camouens Don Alonzo d'Ercilla en Tasso, Milton, Voltaire enz. by Homerus en Virgilius: Poot en Wellekens, Tasso en Guarini, Spencer Philips en Pope, Gessner enz. by Theocritus en Virgilius: la Fontaine en Gellert by Phaedrus: Vondel en Huydecoper, Shakespeare, Milton en Addison, Corneille, Racine, Voltaire en Belloy by Euripides, Aeschylus en Sophocles: Langendijk, Holberg, Shakespeare, Moliere, Marivaux, Destouches, en Crebillon, by Menander, Aristophanes, Plautus en Terentius enz. en dan de vergelyking opmaken, niet uit deze of geene fraeie plaetzen, maer uit de gansche manier van denken en schryven, het uitwerken der stoffe naer ieders onderscheiden omstandigheden, enz. - Eindelijk de nieuwe dichters tegen de ouden stellende, zou men onderzoeken moeten, welke de meesten in getal waren: of er by de nieuwen meer overvliegende vernuften waren dan by de ouden: of de ouden groter natuerlyke dichtgaven bezeten hadden, meer gemaklijkheid in het verzen maken, meer geneigdheid tot ene Poëtische wyze van denken: of zy geleerder waren dan de nieuwen, of zy sterker hartstochten hadden, of een dichter meerder gezien was te Atheenen of te Rome dan tegenwoordig, enz. welk alles zijn invloed heeft op dit verschil. - Was het niet vol- | |
[pagina 252]
| |
strekt noodig hier omtrent eenige bepaling te maken, eer men in 't algemeen begon te twisten of men de oude dichters de voorkeur boven de nieuwen moest geven, dan niet? Hoe komt het dan, dat hier niemand om gedacht heeft? men moest dezen weg kiezen om te kunnen schynen een vergelyking te maken tusschen zaken welke in geen vergelyking te zamen kunnen gebracht worden. Maer laten wy verder gaen: Wanneer zich iemand bepaelde, om het gering getal der oude Grieksche en Latijnsche dichtstukken die ons uit den groten schat, welken by voorbeeld Athenaeus Plutarchus of Stobaeus bezeten hebben, noch overig gebleven zijn, met de nieuwe, 't zy Fransche 't zy Nederduitsche of Engelsche gedichten, te vergelyken, 't geen eigenlijk de wyze is op welke onze luiden dit stuk behandeld hebben, hoe zou hy in staet zijn ieder naer zyne onderscheidene omstandigheden aftemeten, en den staet waerin hy was in tegenstelling van zijn mededinger, om alzoo deze twee, ieder naer zijn eigen manier van denken te beoordeelen, en te zamen te vergelyken? - Laet ons het onderscheid van Godsdienst en geloofsgevoelens eerst eens nemen: hoe veel invloed heeft dit niet gehad op die byzondere wyze van denken, welke de oude Grieksche en Latijnsche Dichters buiten de mogelijkheid stelt van met de nieuwen vergeleken te worden? By hun was het 'Εκ Διοσ αρχωμεσθα του ουδεποτ ανδρεσ εωμεν Αρρητον, A Jove principium Musae, Jovis omnia plena &c. Geen gedicht, van wat soort het ook wezen mocht, wierdt, van eenig belang ge- | |
[pagina 253]
| |
houden, waerin niet deze of geene Godheid, of de eene of andere verdichte gebeurtenis te pas gebracht waren: Zoo verre, dat men, om zijn gedicht luister by te zetten, meer gebruik maekte van het geen de zoo genaemde historia Deorum fabularis opleverde, dan van geschiedenissen welke in waerheid gebeurd waren, ja zelfs meer dan van alle andere opsierselen welke de Dichtkunde aen de hand geeft. Daer integendeel by ons, buiten de zoogenaemde Stichtelyke Gedichten, geen gebruik in 't geheel gemaekt wordt van de geschiedenissen die betrekking hebben op onzen Godsdienst, het leven van onzen Zaligmaker, de gevallen der Apostelen, Martelaren, enz. of van de leerstukken van onze religie zelve. Niet dat ik van meening zijn zoude als of dit anders behoorde te geschieden, dat zy verre: Is onze religie beter dan die der Heidenen, zoo kan de eene met de andere niet gelijk gesteld noch van beiden het zelfde gebruik gemaekt worden, zonder de voortreflijkste te kort te doen. Alleen wil ik hier mede aentonen hoe veel invloed het onderscheid van Godsdienst heeft op de Dichtkunde; niet minder heeft het zelve dan op de vergelyking. Zal men tegen elkander stellen twee dichters, waer van de een volgens de beginselen van zijn religie, of liever van die zyner landgenooten Ga naar voetnootm | |
[pagina 254]
| |
de geschiedenissen der Goden, naer den smaek van zyn tijd, in zyne gedichten te pas gebracht heeft: zijn helden met een Mars of Hercules, en zyne beminde met een Venus of Charis vergeleken; Daer | |
[pagina 255]
| |
de ander, verstoken van alzulke versierselen, welke hem zijn Godsdienst niet opleverde, altans niet om op dezelfde wyze te gebruiken, na vergeefsch iet anders gezocht te hebben om hiertegen te stellen, eindelijk door ene slaefsche, en slechtgepaste navolging, tegen den smaek van zijn landaerd en de gevoelens van zijn tijd, de dwaesheden overneemt van een' Godsdienst welke hem doet walgen, en hier van gebruik maekt om zyne dichtstukken zoo hy meent luister by te zetten Ga naar voetnootn? - Of dunkt iemand dat men gevoeglyker een zoo genaemd stichtelijk of heilig gedicht uit een of ander hedendaegsch dichter tegen een Hymnus van Callimachus by voorbeeld zou kunnen stellen, en dan de vergelyking maken tussen beiden? - Wat het eerste belangt, 't is even als of men, ik zeg niet de copy met het origineel, maer eene ongepaste en zonder oordeel gemaekte afschetsing by het model vergeleek. Het twede paer koomt even kwalijk by elkander: tusschen deze twee is altans geene vergelyking te maken; Ten aenzien van de stoffe was het verschil wel haest beslist, daer in dat opzicht de een zoo ver | |
[pagina 256]
| |
den ander overtreft, als de eene Godsdienst voortreflyker is boven den ander; maer dewijl de stof alleen den dichter niet uitmaekt, blijft het verschil in denzelfden stand als te voren, en niemand zal licht bepalen wie van hun, volgends zyne begrippen, den lof van zyne Godheid beter heeft gezongen dan de ander; het onderscheid hetwelk 'er tusschen beiden is, is te groot. Al wat in den een onbetamelijk kon geoordeeld worden is niet te min licht te verschonen: daer de ander, wanneer hy der volmaektheid op eenigerlei wyze te kort doet, een feil begaet die hem niemand kan vergeven. De een heeft een stoffe welke hy naer zijn zin kan schikken en veranderen, terwijl de ander zaken behandelt waer hy zelf niets van begrijpt, en dat genoeg zou zijn als hy ze konde uitdrukken; met één woord, zoo groot het verschil is van de hoogste volmaektheid boven een chaos van verkeerdheid en gebrek, zoo groot is ook het verschil, het welke de onderscheiden godsdienst-beginselen stellen tusschen een Grieksch of Latijnsch dichter en een van onze hedendaegschen, wanneer zy de religie in hunne gedichten te pas brengen. Een ander voordeel, dat de oude Dichtkunde heeft boven de nieuwe, bestaet in het onderscheid van gewoontens, vooral die welke op den godsdienst hun betrekking hebben. Het verschil dat dezelve stellen tusschen de oude en nieuwe dichters, vooral tusschen onze Nederlanders, en de Grieken en Romeinen is groter dan men zich wel verbeelden zou; | |
[pagina 257]
| |
Onder alle godsdiensten, de Joodsche zelfs niet uitgezonderd, is 'er geene bekend, waeraen meer plechtigheden verknocht geweest zijn, dan die der Grieken en Romeinen; daer 'er in tegendeel geene eenvoudiger ooit by eenig volk in gebruik is geweest dan onze gereformeerde: de grootheid van dit verschil stelt ons buiten de mogelijkheid om iets op te leveren het geen zou kunnen opwegen tegen zoo vele gelykenissen, overgedragen spreekwyzen, beschryvingen enz. waer mede de Grieken en Romeinen hunne dichtstukken gewoon waren te voorzien, alle genomen uit deze of geene byzondere gebruiken van hunnen godsdienst. Welk een wijd veld verschaften hun niet alle die offeranden, ieder geschikt naer den aerd der Goden aen welken zy gedaen wierden: die verscheidenheid van plechtigheden, by het offeren zelfs gebruiklijk; de voorzeggingen der Priesteren uit het vogelgeschrei, uit de ingewanden der dieren, enz. de grote plechtigheid der vergoding, of der statige inleiding der Veldheeren in de stad na het behalen eener merkwaerdige overwinning, welke men triumph of ovatio noemde? verder alle die spelen, 't zy van vernuft, als het Blyspel, Treurspel en de Mimus; 't zy van kracht, als het worstelen, lopen, rennen, vechten te paerd, of te voet, het werpen van de schijf of discus, enz.? Om nu niet te spreken van alle die byzondere gebruiken, welke in tijd van vrede of oorlog, geboorte of dood, blijdschap of droefheid, binnen en buiten 's huis, in de gemeene zamenleving te Atheenen en te Rome plaets hadden, en waeraen de | |
[pagina 258]
| |
dichtstukken der Ouden hun meesten opschik verschuldigd zijn. Wat hebben onze dichters om hier tegen te stellen? niets dan de vindingen van hun eigen vernuft Ga naar voetnooto: hoe uitgestrekt moest het zelve dan niet zijn, eer een van hun zich verstoutte om een Grieksch of Latijnsch dichter den voorrang te betwisten: En wat moet men denken van die genen, welke deze twee te zamen hebben willen vergelyken? Men zou meer over het verschil, dat de onderscheiden leeftijd tusschen de ouden en nieuwen stelt, kunnen bybrengen, 't geen de onmogelijkheid ener vergelyking zou voldingen. - Men kan wijsgeerig beredeneeren, en zelfs met bewyzen aentonen, dat de genie van alle volkeren op den ganschen aerdbodem dezelfde zy. Dezelfde beginsels van redeneering, ja zelfs de voetstappen van enen algemeenen smaek, of soort van beschouwing der zaken, en uitdrukking | |
[pagina 259]
| |
der gedachten doen zich aen het oog van een oplettend onderzoeker in de onderscheidene wyze van denken van zoo vele volkeren klaerblykelijk op; deze algemeene smaek heeft zich allengskens verdeeld, na dat ieder volk zyne eigene gewoontens heeft aengenomen: en gelijk de hoofdaendoeningen van blijdschap of droefheid, vergenoeging of onvredenheid, zich schilderen op het wezen van een kind, (dat de Grieken hierom eigenaerdig de physionomie noemden), even eens is het met de wyze van redeneeren en het uitdrukken der gedachten gelegen: de eerste indrukselen van zaken, en de eerste wyze van beschouwing der zelven die hem voorkomt krijgt een soort van behebtheid by hem en vormt zijn oordeel. Hoe merkelijk is het onderscheid dat men in een gemeen kind beschouwt in tegenstelling van een ander van meer geboorte? hoe groot moet het dan niet zijn van het eene volk boven het ander! Van de eersten zal 'er, uit honderd één, in ryper jaren noch in staet zijn om de wyze van denken, waeraen hy van jongs af gewent is geweest, te verbeteren: maer een Franschman zal de zaken nooit beschouwen gelijk een Spanjaerd doet, en geen Hollander kan zich zoo naer den trant der Italianen of Engelschen schikken, dat het onderscheid tusschen beiden niet nog altoos oneindig zou blyven: ja geheel Europa is niet in staet één man opteleveren, die de woeste denkbeel den der Turken of den byzonderen smaek der Chineezen zoo zou kunnen overnemen, dat hy zyne vorige wyze van denken met | |
[pagina 260]
| |
die, waeraen hy zich nu gewent hadt, gerekend kon worden verwisseld te hebben: daer in tegendeel een kind in Holland by voorbeeld geboren, en daerop terstond in 't Serrail overgebracht, eer het nog vatbaer was voor het geen hy by zyne landsluiden hoorde en zag, met niet veel moeite zich aen de wyze van denken der Turken gewennen zou Ga naar voetnootp. - Is nu dit verschil zoo groot, en hangt al het onderscheid dat wy in de genie van 't eene volk bespeuren in tegenstelling van 't ander, alleen van de verschillendheid der landaerden en gebruiken af, zoo besluit ik met recht: ‘derhalven is het onmogelijk eene rechte vergelyking te maken tusschen de voortbrengselen van twee onderscheiden volkeren, welke alleen van het verstand en oordeel afhangen’; ja, ‘derhalven is het vergelyken der vernuften van twee volkeren een t'zamenvoeging van denkbeelden, welke met elkander onbestaenbaer zijn, en waervan de een de ander omver werpt.’ Voegt hier nu eens by het verschil 't welk de onderscheidenheid van tael stelt tusschen de oude en nieuwe Dichters: Chaque langue, zegt Mr. de Voltaire, a son genie, formé en partie par le genie même du peuple qui la parle, & en partie par la construction de ses phrases, par la longueur ou la brieveté de ses mots, &c. Il est vrai que le Latin & le Grec étoient des Langues plus poëtiques & plus harmonieuses que celles de l'Europe moderne, &c. zie zijn | |
[pagina 261]
| |
meermalen aengehaeld Essai. Is dit laetste waer, 't geen van niemand in twyfel getrokken wordt, wat zal men dan hier tegen stellen ten voordeele der nieuwen om den evenaer tusschen beiden te kunnen doen luisteren? - De laetsten vinden zich buiten dat noch belemmerd met de rijmklanken, waer van de ouden ontheven zijn; welken dan noch het gebruik der dialekten, en de vrye schikking der woorden vooruit hebben: alle voordeelen welken geene tael van Europa tegenwoordig bezit. Ga naar voetnootq - Wat mag toch de reden zijn, vraeg ik wederom, dat geen van onze vergelykers alle deze zwarigheden ingezien hebben? Zou het mogelijk de nuttigheid van den arbeid wezen, welke hen zoodanig in dezen verblind heeft? In Horatius tijd was men gewoon te zeggen. Sumite materiam vestris, qui scribitis, aequam 't Is onder de geleerden noch niet uitgemaekt of men in onze hedendaegsche dichters lessen vindt die van algemeener gebruik zijn dan deze is. Hier mede zoude ik deze bedenkingen kunnen eindigen, en de bygebrachte bewyzen schynen voldoende te zijn voor mijn oogmerk: dit eene dien ik den Lezer te doen opmerken ten opzichte van het ontwerp myner partyen. Wanneer ik dit stuk eerst begon te overwegen, dacht ik op de wyze waerop men zoogenaemde Oeuvres d'esprit, waervan de dicht- | |
[pagina 262]
| |
stukken het voornaemste gedeelte uitmaken, beoordeelen moest. Dit hieldt my stil, en ik begreep wel haest waer de knoop gelegen was. Al wat op onze uiterlyke zinnen valt of met dezelven eenige betrekking heeft, kan uitgedrukt worden door de spraek: men weet wat men hoort, en kan een ander mededeelen iets 't geen men gezien heeft; alleen het oordeel heeft geen woorden om den indruk, welken deze of gene zaek op het zelve maekt, aen een ander mede te deelen: men kan zeggen, dit is goed, en dat is in tegendeel kwaed; deze gedachte is schoon en juist, daer die wederom deze of gene gebreken heeft die my mishagen; dus verre gaet het aen. Maer twee luiden lezen twee onderscheiden dichtstukken of ontmoeten twee schoone gedachten: beiden vinden zy die fraei, maer de een verkiest die welke de ander de minste rekent. Hoe! zegt de een, behaegt u die trek minder? my dunkt dat zy de ander verre te boven gaet: of is 'er een faut in die van R. die u haer beneden die van V. doet stellen? neen, maer de laetste is fraeijer: waerom is ze fraeijer? om dat ze my meer behaegt: wel waerom behaegt ze u meer? om dat ze fraeijer is. Zijn party kan geen meer reden eisschen, dewijl hy 'er zelf geene andere heeft, om zijn oordeel te rechtmatigen, en den ander tot zijn gevoelen over te halen. Men moet dit verstaen van die gedachten waerop niets te berispen valt, en die ieder op zich zelf beschouwd fraei zijn. De meeste zijn van dit soort, en dan is 't, met de Lezers, zoo veel hoofden zoo veel zinnen: ieder maekt zijn eigen | |
[pagina 263]
| |
keus, zonder dat hy zelf de reden weet waerom hy dezen of genen de voorrang geeft: Over de anderen is het zelfs noch zeer moeilijk te oordeelen, voornamelijk als de faut gering is en niet terstond in 't oog loopt. Men zal een fijn oordeel hebben en iets afkeuren zonder dat men de reden daervan kan zeggen; een ander die noch verder ziet, wijst u de faut aen: men is 'er van geraekt en voelt terstond waer het haperde, en men verwondert zich hoe men zelf dit niet heeft kunnen ontdekken: Zoo hangt dan dit alles af van de mate of liever de onderscheidenheid van oordeel. - In het beschouwen van al wat onder den naem van Oeuvres d'esprit bevat wordt is het met het oordeel gelegen als met den smaek; de een verkiest deze spyzen, terwijl de ander van een tegengestelde keuze is: beiden meenen zy gelijk te hebben, maer een verstandig rechter oordeelt deze spijs beter ten opzichte van den een, en gene slechter ten opzichte van den ander. Te vergeefsch zal men twisten of vleesch beter zy voor den smaek dan visch: en men zal 't nooit eens worden of de oude dichters boven de nieuwen moeten gesteld worden, om dat de goede gedachten van den een dezen of genen beter behagen dan die van den ander. Zou 't een dwaesheid zijn wanneer iemand zijn smaek en de keuze die hy maekte in spyzen aen een iegelijk op wilde dringen, 't is verwaendheid de geheele wereld naer zyne byzondere begrippen te willen doen oordeelen. Maer gesteld zijnde alle die zwarigheden, waer van een genoeg was om de onmogelijkheid ener ver- | |
[pagina 264]
| |
gelyking te bewyzen, waren eens weggenomen: zou het dan noch niet trouwloos zijn de genie der Grieken en Romeinen te willen beoordeelen uit het gering gedeelte dat ons overig is gebleven van hunne werken, byzonder in de dichtkunde? Men heeft nagegaen, dat omtrent het zeven of achthonderste deel van 't geen eertijds te Atheenen of te Rome geschreven is, na een reeks van zoo veel eeuwen en zoo vele wisselvalligheden, als Europa in al dien tijd ondergaen heeft, aen ons is nagebleven: en van de hedendaegsche dichteren is 'er niet een, wiens geringste Ode of gemeenste Vaudeville niet door de drukkunst vereeuwigd is: - Zoo zou zich iemand belaglijk maken, wanneer hy de Nederlanders of Franschen by voorbeeld wilde verheffen boven de Romeinen, daerom dat de eersten zich sterk toegelegd hebben op het Treurspel, en in dat soort voorname stukken hebben voortgebracht, daer de laetsten niets hebben om hier tegen te stellen dan de Tragedien van den jongen Seneca, waeruit 'er eenige valschelijk zijn' naem schynen te dragen, doch waervan de besten niet te min gansch niet te verachten zijn. Onkundige! heeft niet Rome een der volmaekste treurspelen opgeleverd, die ooit op eenig toneel vertoond zijn? de Medea van Ovidius te weten, dat meesterstuk, waervan zoo groot een ophef gemaekt is door Tacitus en Quintilianus, luiden op wier oordeel nog al wat te verlaten is. Dog dewijl ons hiervan niets is overgebleven, zou men het gemeen gaerne in de hand stoppen, dat de Romeinen | |
[pagina 265]
| |
verstoken geweest waren van een gedicht, 't geen juist dat geene is waerin de alleroudste dichters onder hen hunne eerste krachten beproefd hebben, niet tegenstaende de tijd ons, door het verdelgen der werken van Livius, Trabeas, Accius, Ennius enz. de bronnen ontrukt heeft, waeruit naderhandVirgilius en andere uitmuntende dichters verscheiden hunner beste vindingen hebben overgenomen. De Medea van Ovidius doet my aen Euripides denken: van de honderd en twee Treurspelen waervan wy de namen alleen weten, en die ten tyde van Stobaeus by voorbeeld noch meest allen in wezen waren, zijn 'er tegenwoordig XIX overig. En hadden wy van elk Grieksch of Latijnsch dichter noch maer zoo veel! Een oneindig getal is 'er waervan ons niet dan de naem is gebleven: anderen, wier bewaerde brokken dikwils maer uit vijf of ses regels bestaende ons te vergeefsch doen zuchten om het verlies van dien schat waervan zy de gulden overblijfselen zijn. Men oordeelt van den smaek waerin Anacreon zijn gezangen schreef, uit die welke wy van hem hebben; en het is waerschijnlijk dat 'er eenige onder zijn welke zijn naem verdienen; maer die immer vergeleken heeft de fragmenten, welke men hier en daer van hem vindt, ziet wel haest hoe veel Anacreon van Anacreon verschille. Ik begeef my hier niet verder in: Onkundigen zijn hier onvatbaer voor, en iemand die maer het minste hierin gedaen heeft weet dit van zich zelven. Dit is zeker: wie de disch-redenen enkel van Athenaeusgelezen en verstaen heeft, zal zich nooit laten overhalen om een vergelyking tus- | |
[pagina 266]
| |
schen de oude en nieuwe dichters te maken. En dan noch behalven dat: zijn niet alle onze hedendaegsche dichtstukken door hunne makers rypelijk overwogen en naer hunnen zin beschaeft. Wie den eersten druk der Henriade leest en vergelijkt met de laetste uitgaven welke wy daer van hebben, zal den verhaesten arbeid enes jongelings in het uitgewerkt dichtstuk van een ervaren kenner veranderd vinden. Feitama hadt de Telemacque in dichtmaet gebracht, en het gemeen was zeer voldaen over zijn arbeid: dertig jaren verliepen 'er na deze uitgave, eer hy het naer zijn zin beschaefd hadt en men stondt verwonderd over de grote netheid, waer door hy zichzelven overtrof: ieder moest bekennen dat Feitama alleen in staet was om Feitama te verbeteren. Het zelfde kan men zeggen van Hooft, als men zyne eerste gedichten van 't jaer 1618. met de latere uitgaven vergelijkt, en vooral ook van Vondel wiens Palamedes en Hekuba van 1625 of 26, zoo zeer verbeterd zijn, dat die van 't jaer 1652. dezelfde stukken niet gelyken, om nu van de dichtbeschaving van Hoogvliet en anderen geen melding te maken. - Is het ook aldus met de Grieksche en Romeinsche dichters gelegen? Virgilius belastte uitdruklijk by uitersten wille dat men zijn Aeneis zou hebben te verbranden, en Ovidius wierdt door zyne ongenade by Augustus belet zyne Metamorphosis over te zien en te beschaven, carmina, zeide hy, de domini funere rapta sui: Beide deze stukken zijn ons enkel overgebleven zoo als zy door hunne makers in den Poëtischen iever ontworpen en achter elkander afgeschreven zijn, het welk oorzaek is dat by Virgilius noch zoo vele halve verzen gevonden | |
[pagina 267]
| |
worden, daer hy zich niet by stil wilde houden om den draed zyner gedachten niet te verliezen. In de Iliade en Odyssée hebben wy noch sterker voorbeeld hier van: geen van deze twee gedichten kan ons buiten een zonderling wonderwerk zoo zijn overgebleven, als Homerus het heeft na gelaten. Vier eeuwen zyn 'er verlopen eer men een woord van dezelven geschreven hadt: denkt nu eens hoe het met een gedicht moet gaen 't geen enkel door het geheugen van het gemeen bewaerd wordt. Een Grieksch Vorst, die niet ongemeen uitmuntte in geleerdheid, en ten minste zelfs geen dichter was, verzamelde al wat men uit beiden onthouden hadt, en bracht dit in orde. Enige eeuwen later nam een Grammaticus de vryheid zich bevoegd te oordeelen om Homerus na zijn goedvinden te herstellen: dit vers komt hier niet te pas, zeide hy, en is zijn' maker onwaerdig, of, hier moet dit gelezen worden, en daer wederom wat anders. Ik beken, onze tegenwoordige Critici gaen op dezelfde wyze te werk, en men heeft reden zich te verwonderen over hun doorzicht en hun arbeid goed te keuren; maer of hun eerste voorganger zich niet wat veel heeft aengematigd, en of wy geen beter Ilias zouden hebben als wy de uitgaef van Pisistratus hadden, zal ik niet bepalen. Dit zy genoeg, dat de Lezer begrype, hoe groot een onderscheid ook dit maekt tusschen de oude en nieuwe dichteren, en hoe zeer zy de ouden te kort doen, welke de onvolmaekten en half-afgewerkte stukken die wy van hun hebben met de doorknede en wel-overdachte werken der nieuwen in vergelyking willen brengen. | |
[pagina 268]
| |
Hier mede besluit ik deze bedenkingen: Heeft iemand niet te min noch lust om vergelykingen te maken tusschen onderscheiden vernuften, laet hy de Comparaisons van P. Rapin zich ter navolging voorstellen, of 't geen de Hr. Tollius in dezen trant geschreven heeft. Laet hy dan Miltons Verloren Paradijs vergelyken met den Lucifer en Adam van Vondel: beiden hebben zy dezelfde stof bewerkt; Of laet hy dezelve tegen de Gierusalemme Liberata van Torq. Tasso stellen, indien hy twee heldendichten wil nemen; Anders kon hy Shakespeare om den voorrang met Corneille doen twisten, of Voltaire met Addison, hoewel het onderscheid hier wederom zeer groot zy: Laet hem anders de moderne Latijnsche dichters vergelyken met de Vaderlandsche, de Franschen met de Engelschen, of wat dies meer is. Maer laet hy toch vooral zijn stuk eerst door denken: en heeft hy genen byzonderen lust daertoe, laet hy terstond zijn voornemen staken: de eerste stof welke hem hierop inschiet, zal naer alle waerschijnlijkheid nuttiger zijn dan deze.
UIT. |
|