| |
XIX. Hooft-Stuk.
Van de dronkenschap, rasernijen, swaarmoedigheid, dolligheid, gekkigheid, gebrek der geheugenis en dolle hond beet, oft Ebrietas, furor, melancholia, mania, delirium, memoria loesa, rabies Hydrophobica &c.
DE dronkenschap als ook de toorn is dikwyls een korte raserny, en alleenig maar met graden van malkanderen verschelende. Doch de dronkenschap is nooit met een dolligheid vermengt, ten zy daar een toorn by vervoegt is, want dan vermag de dron- | |
| |
kenschap noch veel meer, als dat'er een toorn alleen was.
Wanneer dat ymand wyn drinkt, begint zyn bloed, door de wemelende deeltjes des wyns, vloeybaarder te werden, waar door ook meer geesten in de hersenen werden afgescheiden, en alle werktuigen gaan dan facylder en ligter, soo dat ymand vrolijk begint te werden, ja alles wat hem te voren swaar scheen, sal hem ligter vallen om te doen of over te komen: is 't nu dat het hem noch eenige glaasjes gebragt werd, soo werd'er al te veel van dese wyn-geest in de hersenen afgescheiden, die de machine van het lighaam te veel doen bewegen, en dit geeft den dronkaart een geweldige onordentelijkheid niet alleen in sijn lighaam, maar ook in zyn inbeelding; dat is de pijpjes, waar door de geesten vloeyen, en de bewegingen van alle objecten tot aan de ziel door passeren, werden op een ongeschikte wyse geopend, waar door men ook onordentelijke denkbeelden formeert van het gene gesegt werd, 't welk de ziel bevat hebbende, werd men toornig by de dronkenschap, dat is dat men nog een grooter geest-vlieting krygt, die het gansche horologie van het lighaam en d'inbeeldinge nog meer ontstelt, en tegens die gene aangaat van welke men meint beledigt te zijn, voornamelijk als men soo een persoon overmag. Want den overvloed van dese weinige geesten, ontstellen het horologie soodanig, datse sig niet konnen in bedwang houden, dat is de wijn-geest heeft grooter beweginge als de dierige geest oft senuw-vogt: want soo lange het senuw-vogt in meerder quantiteit is als die van de wijn, sijn alle dingen nog wel, maar de wijn de baas spelende, werd de molen oft machine onses lighaams, gelijk als van een dol paart getrokken. Een molen al te snel door de wind omdraeyende, maakt ook een onordentelyke beweginge, om dat'er te | |
| |
veel wind is, die anders door een matige wind, ook onordentelijk omdraeyde.
Gelijk als de dronkenschap, alsoo is het raaskallen en de dolligheid niet dan een grootere en onordentelijke beweginge des lighaams geesten, die van de ziel niet konnen in toom gehouden werden, en dit blijkt genoegsaam uit de sterkte die sulke menschen hebben, die sonder geest-vloeying niet kan toe gaan, want als ik hem het gene waar uit hy sijn kragten heeft, af tap, werd hy ook slapper, en is soo dol nog sterk niet als te voren.
Het moet dan wesen dat het bloed 't welk dese dolle luiden hebben, soo danigen geproportioneerden dikte heeft, dat'er in de hersen-pijpjes een menigte geesten konnen geboren werden, welke daar na weder in het bloed komende daar soo ligtelijk niet mede konnen mengen, maar wederom door de hersenen loopende, geduirig af en aan loopt: Ten anderen dat dese geesten door het subtyle hemels vuur nog meerder aan het woeden geraakten waar doorse ook soo heet werden als vuur. ten derden moeten dese geesten niet ligt vervliegen en consumeren, want anders souden dese dolle niet lange konnen dol blijven, maar haast bedaren, daarom moeten sy door eenige lymigheid aan een gehouden werden, want een dronke rasernye gaat haast over.
Dit nu soo zijnde sal het ons ligt vallen om een dol mensche mechanise te expliceren. Want by aldien de geesten des lighaams soo vloeyen, gelijk als die van dronke luiden, dat is onordentelijk of al te veel en onbetoomt, soo sijn ook de herts-togten ongeregelt, daarom al wat van de moderaatheid afwijkt, berst by haar in groote ongeregeltheid uit, als in toorn, slaan en smijten &c en dese dolligheid neemt gemeenlijk sijn oorsprong uit een toorn, die niet eens maar dikwijls geschied, waar door de pijpjes in de hersenen soodanig gewoon sijn geopend te werden, | |
| |
even als doese toornig waren, soo dat de dolle luiden als in een geduirige toorn sijn. Kinderen die men van jongs aan gewend quaad te sijn, sullen oud werdende, en toornig sijnde, sijn als woedende dolle menschen, die hare passien niet konnen dwingen, en dikwijls lang boos blijven, voornamelijk als zy sich sulx weder erinneren.
Nu dese hersen-saps vloeying soo sterk sijnde, opend de selfde pijpjes, die geopend sijn, als we boos waren, om welker reden se soo toornig en boos werden.
Om dese menigte geestens-vlieting moeten sy ook stout en sterk wesen, soo datse na een kaerel dry of vier niet veel en vragen. Hare sterkte overtreft veele andere, ten sy ymand woorden en dreigementen doende met authoriteit, haar bedwingt, soo luisteren sy nog eenigsins. Dese sterkte moet komen, om datse de spieren sterk opspannen en blasen, en dat het traagloopend en broeyend bloed, lange in de spier-veselen blijft, door welke wy te voren verklaart hebben dat een spier bewogen werd.
Door desen ongeregelden invloed is het oordeel mede gequets, want se spreken dikwyls onbeschofte en ongeregelde dingen, diese by na als sonder weten voortbrengen, want datse niet en weten watse doen, blijkt uit het geen sy verklaren, na dat het weder ophoud, datse niet geweten hebben, wat haar is wedervaren.
Wegens het raas-kallen, ylhoofdigheid en diergelijke kan men nog meer sien in 't hoofd-stuk van de koorsen, alwaar ik van de rasende koors gehandelt heb.
Nog isser een soort die men swaarmoedigheid of melancholi noemt, in welke men sonder reden bedroefd is en vreesende, schrikagtig en vreemde dingen inbeeldende, vol gedagten en op eene saak dikwyls denkende.
| |
| |
Dese is tweederlei, of se verbeelden sich dingen in die haar lighaam betreffen, of die de inbeeldingen en ziel alleenig raken.
Ontrent het lighaam beelden sy sig in geen hooft te hebben, sonder hooft te sijn, dervende niet sitten, om datse meinen glase billen te hebben. Of datse een Graantjen sijn, niet dervende by hoenders komen, vreesende van haar opgepikt te werden en diergelyke Historitjes meer. Die nu hare quade inbeeldingen hebben de ziel aangaande, die meinen datse niet konnen salig werden, of dat den duivel haar plaagt, oft datse een heimelijk gesprek met ymand hebben, en diergelijke meer, daar d'Autheuren veel van verhalen.
't Sy nu wat verbeeldingen dat dese luiden hebben: soo moet het wesen, datse dese of diergelijke dingen dagten eerse die siekte hadden, 't welk door een sterken indruk die pijpjes in de harsenen soo opende, en de senuw- oft hersen-vogten op soo een wyse bewogen, dat de ziel geduirig die beweginge gewaar werd volgens de gedagten diese te voren hadden. Want het schynt dat dese luiden al wakende slapen, gelijk als wanneer ik des avonds tegens dat ik sal gaan slapen een brief kryg dat ymand van mijn vrienden dood is, of sal gaan trouwen, soo geeft dat my nog wakker sijnde soo een sterken indruk, oft liever een sterke beweginge der sappen in mijn hersenen, die niet terstond te stillen is, maar blijft self tot dat ik slaap continueren, en sal de geheele nagt al slapende in 't hooft leggen. Dus gaat het ook seg ik met die luiden, welke eens van dese of gene saak een groote beweginge in de hersen-pijpjes krygen, lange kan continueren, en dikwyls hoe langer hoe hertnekkiger, want de beweginge werd ook langer hoe grooter. Vorders wylder geen andere pijpjes in de hersenen soo seer geopend werden, sijnse ook in andere gedagten woorden en werken beter: Doch vreesagtig | |
| |
om datse gemeenlijk een dik bloed hebben, uit welke weinig geesten oft hersen-pijpjes gescheiden werden.
Wanneer de hersen-pijpjes te eng sijn, of een menigte verstopt, oft door het menigvuldig wiegen oft op het hoofd slaan der kinderen, eenige pijpjes als afgebroken oft verlampt zijn, kan de beweginge der hersen-vogten soo groot niet werden, dat de ziel daar veel van mede gedeelt werd, soo datse een kleine verbeeldinge en weinig oordeel moeten hebben, want als de ziel weinig gewaar werd van eenige beweginge, voornamelijk als se zijn buiten het onderhoud des lighaams, kanse daar ook weinig van uiten oft oordeelen, en daarom noemt men die luiden gekken, die nog begrijp nog oordeel hebben.
Een kleine memorie oft geheugenisse, geschied, wanneer door verstoptheden der hersen-pijpjes, de beweginge van de geesten niet seer groot is, waar door die pijpjes niet konnen open gehouden werden, maar vallen terstond weder toe, soo dat het de ziel maar als stukwijs vertoont werd, waar van een groot begrijp gemaakt zijnde, ook weinig voet-stappen werden na gelaten.
Noch moet ik hier by knoopen de water vrees, Rabies Hydrophobica gesegt, die door een dolle honds-beet veroorsaakt. Eerst beginnen sy te vreesen voor ligt en water, daarna krygense trekkigen, schuim-bekken en huilen als honden.
Wanneer ymand van een dolle hond gebeten werd, moet hy sekerlijk iets van het speeksel in sijn wonde krygen. Dit speeksel in de wond gekomen sijnde, blijft daar niet stille leggen, maar werd eenigsins met het bloed en andere sappen weggesleept, soo dat het selve moet onder het bloed geraken: anderdeels blijft'er ook wel wat in de wonde, dat de wond bederft, en desselfs sappen, en die weder het bloed, die daar verby circuleren: dese stoffe dan in | |
| |
het bloed komende, doet het selve mede soo quaad-aardig werden, even als een weinig gist een menigte meels doet gesten, oft een weinig opium oft een drop kaneel-olie het gantsche bloed sijn werkinge overset: Dit soo vast sijnde, moet door het speeksel deses honds het bloed van den gebeten mensch veranderen en doen omloopen even als in den dollen hond was: Sulx seg ik ook van andere gedierten.
Hoe het rasen, dolligheid en trekkinge toegaan, die men in dese siekten bespeurt sal ik hier niet ophalen, wyl ik des selfs effecten te voren hebbe geexpliceert. De vrees voor het water sal ons hier het meeste te doen geven: Dese sal dan dus toe gaan.
De hond van wien men het letsel oft beete kreeg, waren sijn slokspieren door de convulsie gespannen, soo dat hy niet wel water kan drinken, en indien hy een graft oft sloot sag, daar water in was, was hy schrikkig te drinken om dat hy niet en kon: de loop dan van het bloed en andere hersen-sappen openen mede in onse hersenen soodanige pijpjes, waar door onse ziel oft inbeelding soodanigen beweginge krijgt, datse mede voor 't water schrikkig wierden.
Het ligt konnense mede niet verdragen, en daar om sijnse daar schrikkig voor: want de subtyle materie van de logt met hare geesten bewegende, krygen sy grooter toevallen en pynen.
Wyl nu het bloed en geesten in dese mensch, even als in de hond na de blaf-spieren bewogen werd, konnen sy blaffen, en huilen als een hond. Of soose van een dolle wolf, kat oft ander beest sijn gebeten, geven sy om de selfde reden, mede soo een geluid.
|
|