Yang. Jaargang 10
(1974)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
Visuele poezieSamenstelling: Paul de VreeHet wordt meer en meer duidelijk dat de term concrete poëzie de plaats ruimt voor de term visuele poëzie. Als het de promotors Gomringer, Pignatari en Bense voorstond de poëzie te renoveren door haar te herleiden tot een a-mimetische, esthetische informatie, berustend op de beginselen van de ‘concrete kunst’, d.w.z. tot een dialectiek tussen de dichter en de taal (zijn materiaal), konden ze het niet verhelpen dat van in de aanvang (1955) de invloed van historische (Grieks-Romeinse Oudheid, Vroeg-christelijke Middeleeuwen, Baroktijd) en recente tekstbeelden (futurisme, dadaïsme) zich binnen de concrete poëzie lieten gelden, waardoor haar figuratief visueel karakter toenam. Volgens de enen (o.m. K.P. Dencker) heeft de visuele poëzie alleen met tekstbeelden te maken, waarbij de contacten met concrete poëzie niet worden uitgesloten; volgens de anderen (o.m. de Nederlandse visuele groep)Ga naar eind(1) verloochent de visuele poëzie haar afkomst niet, maar beoogt ze een nieuwe tekentaal, waarbij buitenlinguïstisch materiaal (grafiek, foto, collage, signaal, symbool, situatie, straatbeeld) wordt geïntegreerd. Gomringer brengt nu de concrete poëzie in de visuele poëzie onder en aanvaardt ook de ‘pictogrammen’ als randverschijningen. Siegfried J. Schmidt spreekt van visuele poëzie als concrete kunst en onderscheidt ‘grafisch georiënteerde visuele poëzie, semiotischikonosche poëzie en symbiotische en materiaalpoëzie. In de Nederlandse (Vlaanderen en Nederland) visuele poëzie is de visuele trend met grafische oriëntering en/of tekstbeeld overwegend geworden, bij enigenGa naar eind(1) zelfs dermate dat ze de visuele tekentaal van de relatie dichter-taal tot de relatie dichter-taal-werkelijkheid hebben uitgebreid. De inleider van deze anthologie stelt met zijn ‘poesia visiva’ daarenboven zijn | |
[pagina 110]
| |
wereldbeschouwing aan de orde of de koppeling van het bewustzijn van de taalmogelijkheden met het bewustzijn van de tekortkomingen in de huidige maatschappijsystemen. In zijn geheel kenmerkt zich de Nederlandse visuele poëzie door het (al of niet engagerend) zichtbaar maken van tijdsfenomenen. Hetgeen niet belet dat sommige visuele dichters zich op het zuiver linguïstisch, zuiver semiotisch en zuiver concreet plan houden. Wat het materiaal betreft laat zich de visuele dichter niet door zijn moedertaal alleen binden. Het is fout vanwege enige literaire critici het evolutief karakter van de concrete poëzie te veronachtzamen. | |
[pagina 111]
| |
ALAIN ANAS-NUSSON
| |
[pagina 112]
| |
HANS CLAVIN
| |
[pagina 113]
| |
HERMAN DAMEN
| |
[pagina 114]
| |
LEON VAN ESSCHE
| |
[pagina 115]
| |
LUDO FRATEUR
| |
[pagina 116]
| |
MARK INSINGEL
| |
[pagina 117]
| |
ROBERT JOSEPH
| |
[pagina 118]
| |
TON LUITING
| |
[pagina 119]
| |
PETER MEYBOOM
| |
[pagina 120]
| |
MAARTEN MOURKIK
| |
[pagina 121]
| |
NAHL NUCHA
| |
[pagina 122]
| |
GERRIT J. DE ROOK
| |
[pagina 123]
| |
MARK A.M. VERRECKT
| |
[pagina 124]
| |
PAUL DE VREE
| |
[pagina 125]
| |
HERMAN DE VRIES
| |
[pagina 126]
| |
IVO VROOM
|
|