| |
| |
| |
Character van Richard Landgraag.
(Uit het Engelsch.)
RIchard landgraag is een Jongman van zeer goede hoope, die, naa zich op de Hoogeschoole, in alle takken van Geleerdheid, bevlytigd te hebben, nu twee jaaren geleden, zich aan de Regtsgeleerdheid heeft overgegeeven. Overtuigd, dat eene zo dorre studie al de leevendigheid des Vernufts wegneemt, als die dorheid niet te gemoete gekomen worde, door het aankweeken der fraaije Letteren, heest hy eenen grooten Voorraad opgedaan van Romans en Poëeten, om zich daar in te verkwikken.
In deeze snipper-uuren heeft onze jonge Regtsgeleerde, uit die geliefde Schryvers, een allerverruklykst denkbeeld gevormd van het Landleeven. Noit was hy bykans buiten den omtrek der Stad geweest, en hy sprak van niets anders dan van het vermaak en de onschuld dat de Landlieden genooten.
Ondanks de dringende aanzoeken van eenigen zyner Vrienden, om met hun den Zomer op een hunner Landgoederen te slyten, hadt hy tot nog aan dit zyn verlangen niet voldaan. Geduurige beletzelen wederhielden hem aan hunne verzoeken te voldoen. Daarenboven vreesde hy, door zulks te doen, zich onder eene verpligting te brengen, onbestaanbaar men die vryheid, welke hy voor het hoogste goed aanzag
Eindelyk besloot hy dit Najaar, alle de banden, die hem aan Londen verbonden hadden, los te maaken, en het daadlyk genot te neemen, van het zo hoog verbeelde Landgeluk. Gehoord hebbende van een klein eenzaam Landgoed, tien mylen van de Stad geleegen, in eene alleraangenaamste valeie, vertrok hy stilletjes derwaards, zonder aan zyne Vrienden de plaats zyns verblyfs te ontdekken; hy vreesde dat anderzins door bezoeken, de gelukkige dagen, die hy zich voorstelde buiten al het gewoel, en de onrust der Stad, te slyten, zouden gestoord worden.
Hy ging met oogen waar uit het genoegen te leezen was, en een hart vol van de streelendste hoope, opzitten. Nauwlyks was hy op eenigen afitand van de Stad, of hy ontdekte aan alle kanten, heuvels, valeien, boschjes, Landhoeven, weiden, die, de schoonste verscheidenheid van vergezigten opleverende, elkander volgden. Vier uuren bragt hy door in die verrukking, vergelykende de beschryvingen zyner Dichteren met de tooneelen, welke thans zich aan zyn weidend oog opdeeden. Allengskens egter bekoelde deeze verrukking. Naa zes uuren rydens begon hy, in weerwil van de betoovering des Landgezigts, zeer te verlangen na het einde zyner reize; en bragt het laatste uur door met zich onophoudelyk, ten blyk van
| |
| |
verdriet, in het rytuig te verzetten, en op den Voerman te vloeken.
Ten laatsten bereikte hy zyn nieuw verblyf, en werd 'er ontvangen met de hartlykste welkom-betuigingen, die hem ten hoogsten vermaakten. Duizend vraagen hadt hy te doen over de schoonheid van de Landstreeke, en den aart der Inwoonderen; doch dewyl zyne leden, door het schokken des Rytuigs, als geradbraakt waren, was zyne eerste vraag na een Kamer, om te rusten.
Hy sliep gerust, en schreef dien gerusten slaap toe aan de zuiverheid der lugt, welke men op 't Land inademde. ‘Ik zal dan, betuigde hy, eindelyk leeven met de goede Herders, gelyk zy ons afgeschilderd worden in de valeien van Arcadie, gerust in den schoot der onschuld en der braasheid’. Verrukt door deeze bedenkingen, zette hy zyne schreeden na een digt bygelegen bosch. Het kreupelhout, en de ruigte op den ongebaanden weg, bezeerden zyne beenen, een Wesp stak hem op de neus; doch het vermaak van in een lommerryk en eenzaam bosch te zwerven, deedt hem welhaast alle die kleine ongelukken vergeeten. Hy zette zich neder onder het digt gewas van een ouden boom, waar hy eene digten regen rondsomme hoorde vallen, zonder nat te wordeu. ‘Treffend zinnebeeld’, riep hy uit; ‘van eene gelukkige onbekendheid! Dus ziet de wyze uit het diepste zyner onbekende wykplaatze alles in 't Heelal omwentelen en verwarren, en blyft ongenaakbaar voor de slagen des Noodlors!’
De wysgeerige bespiegelingen voldeeden de behoeften der Natuure niet. Richard gevoelde, te midden zyner gepeinzen, den prikkel des hongers. De regen was nu zints eenige minuten merklyk toegenomen, en de dik betrokke lugt schonk hem geene hoope, dat het ras zou ophouden. Onze Lief hebber der eenzaamheid twyfelde eenigen tyd, of hy het zou waagen, het doorwaterd Land door te trekken. In 't einde nam hy een besluit, door honger en verdriet gedron. gen, en reeds doornat van den regen. In weerwil zyns genomen besluits om alle denkbeelden, die hem Londen voor den geest konden brengen, te verbannen, kon hy, geduurende den regen, niet nalaaten om het gemak der Huurkoetzen te denken. Dus kwam hy geheel beregend en bezweet in huis, en moest zich van den hoofde tot de voeten verschoonen.
Eene verregaande lekkerheid is bykans richards eenig gebrek. Hy zogt dit kleine ongeluk te vergoeden, door een smaaklyk middagmaal. Ongelukkig voor hem hadden de Opkoopers voor de markten te Londen, 's avonds te vooren, al het gevogelte en het wild van die Landstreek opgekogt. Hy vondt zich genoodzaakt genoegen te neemen, met een ei, een stuk kaas en brood, en eenige vrugten.
De lugt was opgeklaard. Richard, zich over de Spysverteering luttel bekreunende, keerde weder na zyn boom, om zyner wysgeerige bespiegelingen bot te vieren; het voorgevallene op dien dag strekte niet zeer om ze te vervrolyken. Hy keerde welhaast te rugge, te
| |
| |
onvrede over zyne sombere mymeringen. De Vrouw, die op het Landgoed woonde, vertelde, om hem te vermaaken, verscheide geschiedenissen van de Spookeryen in de Nabuurschap; hy vondt ze aartig, en boertte met de onkunde der goede Vrouwe. Vervolgens vroeg hy om de Nieuwspapieren. In 't gansche Huis was 'er geen een te viuden, dan het laatste Reglement op de Posteryen. Hy deedt al wat hy kon, om zich met het doorleezen daar van te vermaaken; wagtende dat men hem een avondmaaltyd vervaardigde, omttent zo heerlyk, als zyn middagmaal geweest was.
Het valt gereedlyk te bezeffen, dat hy, al het voorgevallene overweegende, niet zeer in zyn schik na bedde ging; doch de slaap weet, ik weet niet door welk een Toverkragt, onze verdrietlykheden te verzagten, en onze hoop te doen herleeven. Hy stondt 's anderen daags vroeg op, keek uit zyn venster over het wyduitgestrekte land, en smaakte een voor hem nieuw genoegen; het aanschouwen der opkomende Zonne. Kort daar op ging hy uit, en wandelde van 't eene veld in 't andere, zonder eenigen weg te volgen; geheel verwonderd dat hy de Herders en Herderinnen, op 't geluid van een ruispyp, niet zag dansen.
Naa eene geruime wyle omgezworven te hebben, ontdekte hy een hoop Boeren een Boerinnen, die in 't veld gingen werken. ‘Zie daar’, sprak hy by zich zelven ‘myne Arcadiers!’ - Hy naderde hun minzaam; zo veel mogelyk zyne destige houding afleggende, om hun niet verlegen te maaken. Hy werd zeer verstoord, als zy hem om eenig drinkgeld verzogten. Doch dewyl hy hunne onderrigting, wegens duizend kleinigheden noodig hadt, opende hy zyn beurs, en begon hun, dit gedaan hebbende, verscheide vraagen te doen. Zy bemerkten uit zyne vraagen welhaast, dat hy Tarwe van Haver niet wist te onderscheiden. Dit verwekte de kleinagting van den geheelen hoop. Een kleine Schurk deedt hem in een kuil vallen, die een Landhoevenaar gegraaven hadt, om de dieven van zyne Vogels te weeren; de Jouge hadt voorgegeeven hem een Nagtegaals nest te zullen wyzen. Alle de Vrouwen verzamelden zich rondsom hem, eer hy in staat was 'er uit te komen, en zeiden het zeer slegt te vinden, dat een Heer, gelyk hy geleek te zyn, uit Londen kwam om de Kiekens van eenen armen Boer te steelen.
Richard worstelde met veel moeite uit de kuil, woedende van boosheid, en met een vast voorneemen om zich te wreeken. Doch de gereedschappen der Boeren hielden hem in ontzag, hy zorgde voor slagen; ging heen; by zich zelven morrende tegen de onbeschoste ruwheid en kwaadaartigheid dier Landlieden.
Eenige schreeden voortgegaan zynde, werd hy tegengehouden door een Geregtsdienaar, die hem beduidde, dat hy voldoening moest geeven aan den Hoevenaar larkins, wiens Koornland hy 's avonds te vooren, met 'er door te gaan, beschadigd hadt, of anders voor den Regter verschynen. Gelukkig herinnerde richard zich
| |
| |
eenige uitdrukkingen der Regten op dit stuk, en scheen den Geregtsdienaar zo bedreeven, dat deeze van zulk een Knaap niets zag te haalen, en beleefd afscheid nam.
Deeze zegepraal deedt hem de geledene smaadheden niet vergeeten: vreezende het voorwerp te zullen weezen, van de bespotting der geheele buurt, als het hem overgekomene bekend werd, oordeelde hy het raadzaam die schande, door een spoedig vertrek, voor te komen. - Hy ging na zyne Huiswaardinne, om af te rekenen; deeze bejegende hem op 't onheuschte, om dat hy iets wilde afdingen van de verbaazend groote rekening.
Een Paard, dat zeer schoon van hass was, hadt 's avonds door eene weide gaande, de aandagt van richard getrokken. Hem bekroop het denkbeeld om 't zelve te koopen, en 'er het Land mede door te ryden. De Landman, dien het toekwam, sprak 'er hoog van, en betuigde dat de rede, waarom hy 'er zich van zou ontdoen, alleen was, dat hy het wel met een minder kon doen. Richard haakende, om dit verwenscht verblyf te verlaaten, gaf hem zyn eisch, liet het Paard opbitten, zadelen, en vertrok opgezeten zynde in aller yl. Een vierendeel uurs gereeden hebbende, wenschte hy zich geluk over de snelheid van zyn Paard, en dagt 'er mede te verschynen op de wedloopen van Newmarket; wanneer het beest, waar aan hy den weg overliet, hem hals over hoofd in een modderpoel wierp. Hy regtte zich op, geheel bemorst. Hoe groot was zyne verwondering als hy bemerkte, dat zyn beest steekeblind was! Hy ging na den Verkooper, en wilde hem dwingen den koop te ontdoen. Deeze hadt daar geene ooren na; zeggende gewoon te weezen zynen Landheer het verschuldigde op te brengen, schoon het geen voordeelig Jaar mogt weezen, en zyne Paarden zo duur hy kon te verkoopen, en dat dit Paard, schoon het niet zeer scherpziende was, het beste Paard was om in een molen te loopen, 't geen iemand kon begeeren.
Richard, op nieuw vreezende dat dit geval hem, zo 't rugtbaar wierd, aan aller uitjouwing bloot zou stellen, wilde liever zyn geld verliezen; en meer dan voldaan over zyne goede Herders van Arcadie, zei hy voor altoos vaarwel, aan deeze schuilplaats van onschuld en opregtheid.
Dit geval van Richard kan ons leeren, dat wy ons moeten wagten, zo wy wys willen zyn, om de dingen door Vergrootglazen te beschouwen. |
|