Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
De Nieuwe Taalgids. Jaargang 30

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2,44 MB)






Genre
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

De Nieuwe Taalgids. Jaargang 30

(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De

Vorige Volgende

De Hollandse [ae.].

Merkwaardig algemeen is de instemming, ten deel gevallen aan de hypothese van Van Wijk (Tijdschr. v. Ndl. Taal en Letterk. XXX, 186 vlgg.), dat deze [ae.] in woorden als laten, schaap, slapen e.d. niet uit een oudere â-klank is gepalataliseerd, maar rechtstreeks de germaanse illustratie voortzet. Allerlei dialectologische publicaties werken hiermede als vaststaand resultaat. Ook Heeroma acht het in zijn boven besproken werk volkomen overbodig, die hypothese aan zijn deels nieuwe gegevens te toetsen. Integendeel, hij rekent het zich tot taak om de feiten met Van Wijk's opvatting in overeenstemming te brengen. Hetgeen hem niet overal zonder moeite gelukt. Bij zulk een schone eenstemmigheid is het bijna onwellevend, bedenkingen te laten horen. En ik geef gaarne toe, dat die bedenkingen niet zo zwaar wegen, dat Van Wijk's hypothese erdoor vervallen moet worden geacht. Maar wel tonen ze dat een andere opvatting, die voor Holland een (uit germ. illustratie voortgekomen) oudere â veronderstelt evenals voor het omringende westgermaanse, inclusief het friese, taalgebied, tenminste evenveel kans heeft de juiste te zijn. Daarom is het wellicht niet ondienstig, om in afwachting van nadere gegevens, die mogelijk de schaal ten gunste van de ene of de andere verklaring zullen doen doorslaan, hier nogmaals aandacht te vragen voor een paar punten, waarop ik ook al Tijdschr. XL, 274 gewezen heb. Het zijn de volgende.
[p. 310]
1. De in open syllabe uit ă ontwikkelde ā heeft bezuiden het IJ precies hetzelfde verloop als de voortzetting van germ. illustratie. Daar nu eerstgenoemde klank van de aanvang af stellig velair zal zijn geweest, is het eenvoudiger aan te nemen dat ook de vanouds lange a eerst â is geworden, terwijl dan later beide ā-klanken gemeenschappelijk in palatale richting zijn verschoven. 2. Op de zuidholl. eilanden is de â in een i-diphthong-verbinding, als draaien, maaien, tot [ó.] geworden. In Heeroma's gebied komt dit ook een enkele maal voor (Aalsmeer), en in de meeste andere plaatsen treedt vóór deze i een vokaal op, die althans aanmerkelijk donkerder is dan [ae.]. Voorts ziet men op de eilanden meermalen deze [ó.] vóór nasaal. Niemand twijfelt eraan dat zulk een [ó.] als onmiddellijk praecedent een â heeft gehad. Nu kan men zich hierut wel redden door aan te nemen, dat [ae.] èn in i-diphthong, èn vóór nasaal een afzonderlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Maar eenvoudiger en even waarschijnlijk is een verloop als volgt: de oude illustratie werd eerst in alle posities [a.] en verschoof daarna in palatale richtig, behalve vóór nasaal en j. In Noord-Holland heeft de germ. illustratie een ee-klank opgeleverd, maar de verlengde a is ā gebleven. Desnoods kan men aannemen dat de depalatalisatie van germ.illustratie , die immers (gelijk in Van Wijk's juist geciteerde artikel is betoogd) van zuid naar noord is voortgeschreden, de uiterste uithoek van het westgermaanse taalgebied benoorden het IJ niet heeft bereikt. In Noord-Holland zou dan germ. illustratie inderdaad [ae.] zijn gebleven en ten tijde van de verlenging van ӑ nog merkbaar van het rekkingsproduct hebben verschild, zodat beide zich als afzonderlijke phonemen verder konden ontwikkelen. Ik moge hieraan nog toevoegen, dat het eigenaardige klankverloop in het Noordwestveluws en elders: [a.] vóór labialen en velairen, [ó.] vóór dentalen (vgl. hiervoor thans ook de kaarten bij Van Ginneken, Ras en taal 46 vlg.), geen [ae.]-stadium als noodzakelijk uitgangspunt vereist. Men lette b.v. op Volendam (Heeroma 80), waar alleen de rekkings-ā zulk een proces heeft doorgemaakt, terwijl de voortzetting van oude illustratie er niet aan deelneemt.

C.B.v.H.