Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 961]
| |||||||||
Streven
| |||||||||
[pagina 963]
| |||||||||
De Amerikaanse bisschoppen en de vrede
| |||||||||
[pagina 964]
| |||||||||
aan meegewerkt en zij waren ongerust, ongerust over de mogelijke kritiek van de pers, de intellectuelen, de politici, ongerust ook voor de weerslag die deze brief zou hebben op de morele en intellectuele reputatie van hun bisschoppen en van de hele katholieke gemeenschap. Die brief moest dus wel een gewaagd, wellicht zelfs een interessant stuk proza zijn. Uit solidariteit voor de spanning tussen kerk en samenleving in de VS, heb ik me toen aan het lezen gezet. En inderdaad, dit is een belangwekkend document voor de nieuwe verhouding tussen Kerk en samenleving in de VS. Maar het is ook een intellectuele bijdrage aan het belangrijkste politieke debat van onze tijd. Bovendien brengt het een grondige binnenkerkelijke vernieuwing tot uiting. Kortom, deze brief betekent een vernieuwing in de Amerikaanse kerk, in de verhouding tussen de Amerikaanse kerk en de Amerikaanse samenleving, in de verhouding tussen kerk en wereld. Om deze drie redenen is hij ook voor de Europese katholieke gemeenschap van belang. | |||||||||
De kunst van het herderlijk schrijvenIedereen weet nu dat deze brief pas na uitgebreide debatten en raadplegingen tot stond is gekomen. Zowat overal in de VS kun je thans katholieke intellectuelen ontmoeten die bij het opstellen van de brief betrokken zijn geweest. Het feit dat de opeenvolgende versies telkens gepubliceerd en open gesteld werden voor kritiek, heeft dit verschijnsel van intellectuele mobilisatie nog versterkt. Dit is niet alleen een brief voor de kerkelijke gemeenschap, het is ook een brief vanwege de kerkelijke gemeenschap. In het vroeger nogal strak in de pas lopende Amerikaanse katholicisme getuigt dit van een grondige verandering. Deze wordingsgeschiedenis werd doorgetrokken tot in de vormgeving van de brief. Het debat dat aan de redactie vooraf ging, wordt in de brief zelf voortgezet. In geen geval wil hij het debat afsluiten. Deze opstelling schept een heel andere stijl dan die van de kerkelijke documenten waaraan we gewend zijn. Natuurlijk ging ook daaraan wel eens een debat vooraf en de bevoegde commentatoren wisten de sporen daarvan in de tekst aan te wijzen. Maar voor de onvoorbereide lezer was dat nauwelijks te merken. En dat leek ook de bedoeling te zijn. De tekst werd opgevat als een wet: de stellingen die men aanvaard had werden als vanzelfsprekend voorgesteld, de stellingen die men verworpen had werden slechts cursief vermeld. Problemen die nog betwist werden, werden nauwelijks behandeld. Zulke teksten konden wellicht gezag hebben maar erg overtuigend waren ze niet. | |||||||||
[pagina 965]
| |||||||||
Tekenend voor déze brief is de bereidheid om alternatieve stellingen uitvoerig en zonder vooringenomenheid tegenover elkaar te stellen, telkens met argumenten pro en contra. Zo werd in de derde versie meer ruimte gegeven aan de standpunten van de Reagan-administratie. Dat betekent niet dat de brief zich voegt naar de wensen van de regering, maar enkel dat het debat uitvoeriger en nauwkeuriger weergegeven wordt. Deze luisterbereidheid staat de besluitvaardigheid van de brief overigens niet in de weg. De raadgevers van Reagan mogen er dan wel op wijzen dat de Amerikaanse raketten uitsluitend op militaire doelwitten gericht worden, dit maakt de beperking van de nucleaire oorlog niet meer waarschijnlijk dan te voren. Het risico van deze werkwijze is dat de redacteurs soms de perplexiteit van het debat zullen delen. Soms zullen zij over bepaalde discussiepunten geen uitsluitsel kunnen geven. Soms zullen zij hun perplexiteit ruiterlijk moeten toegeven. Waar zij toch tot een afgetekend standpunt komen, zal dit bevochten zijn op de verleiding van besluiteloosheid. Maar dit alles kan de geloofwaardigheid van deze brief slechts vergroten. De overtuigingskracht van dergelijke ‘politieke’ geschriften hangt ook af van hun relevantie voor de problemen en de spanningen waarmee de lezer geconfronteerd is. Bekommert deze brief zich met de vragen waarmee de politici en de deskundigen van het defensiebeleid moeten afrekenen? Of laat hij deze delicate kwesties over aan de ‘leken’ om zich te beperken tot algemeenheden? Deze brief heeft de eis van relevantie onderkend. Daarom bekommert hij zich voortdurend om de spanningen waarmee een concreet vredesbeleid rekening moet houden. | |||||||||
Persoonlijke gezindheid en politieke verantwoordelijkheidDe belangrijkste spanning die het debat rond vrede en bewapening kenmerkt is die tussen persoonlijke gezindheid en politieke verantwoordelijkheid. Deze spanning is in alle morele debatten rond beleidsproblemen terug te vinden. Er zijn altijd mensen die meer de zuiverheid van de principes verdedigen terwijl anderen respect eisen voor de noodwendigheden van de feitelijke situatie. In het vredesdebat staan deze twee groepen opvallend duidelijk tegenover elkaar. Enerzijds heb je de jonge betogers die grote principes zoals vredelievendheid en geweldloosheid huldigen, anderzijds regeringsleden en politici die zwaar tillen aan de ijzeren wetmatigheden van de internationale verhoudingen. De enen beroepen zich wel eens op de | |||||||||
[pagina 966]
| |||||||||
eisen van hun profetische roeping, de anderen op de eisen van de Realpolitik. Natuurlijk willen de Amerikaanse bisschoppen hun lezers een morele gezindheid meegeven. Zij oordelen zelfs dat de problematiek van oorlog en vrede thans te veel zonder morele aspiraties benaderd wordt, door vele christenen en door de publieke opinie in het algemeen. Men is bereid wantoestanden zoals de bewapeningswedloop en de nucleaire terreur te aanvaarden omdat het toch niet anders kan of omdat dit uitsluitend tot de bevoegdheid van de politieke leiders zou behoren. Om dergelijke morele apathie te keren, grijpt de brief terug naar de bijbelse oproep tot vredelievendheid en vredestichting. Maar hij beperkt zich niet tot het cultiveren van een algemene gezindheid. Hij stelt voor, deze gezindheid concreet gestalte te geven in het kerkelijk leven en in het beroepsleven van eenieder. Opvoeders zullen meer aandacht moeten besteden aan vredesopvoeding, militairen zullen bepaalde bevelen moeten weigeren, werknemers in de bewapeningsindustrie zullen wellicht hun ontslag moeten geven. Zulke cultivering van een morele gezindheid heeft deze brief gemeen met alle kerkelijke documenten. Hoe zou het anders kunnen? Elke gelovige hoort een droom te koesteren die verder reikt dan deze wereld, die voorlopig nog zucht onder de gewelddadigheid. Deze droom van vrede horen wij levendig te houden, ook als hij niet meteen en niet volledig verwerkelijkt kan worden. Maar dromen is niet genoeg. Deze gezindheid is slechts waarachtig wanneer men ernaar streeft ze te verwerkelijken en daartoe ook een beleid ontwerpt. Dat betekent dat de gelovige politieke verantwoordelijkheid dient te aanvaarden of dat hij met de beleidsverantwoordelijken in discussie zal treden. Van hen zal hij leren rekening te houden met de feitelijke en niet alleen met de bedoelde gevolgen van zijn optreden. Hij zal bijvoorbeeld de kosten en baten van ontwapeningsvoorstellen leren berekenen. Hij zal leren hoe ontwapening niet noodzakelijk tot verwaarlozing van alle verweer hoeft te leiden. Kortom, de ethiek van de gezindheid hoort vervolledigd (niet vervangen) te worden door een ethiek van de verantwoordelijkheid. De spanning tussen beide ethische houdingen is een klassiek probleem van de moraalfilosofie. Bewogen door zijn vredelievendheid kan een jongeman militaire dienst weigeren. Daarmee geeft hij uiting aan zijn gezindheid. De vraag is evenwel of hij daarmee in feite de vrede dient. Stellen wij dat 5% van de dienstplichtigen zijn voorbeeld volgt. Dan gaat het hier om een profetisch gebaar dat de overheid herinnert aan de waarde van de vrede. Stel evenwel dat 40% van de dienstplichtigen zijn voorbeeld volgt. Dan zal de legerleiding misschien gaan uitkijken naar geweldloze vormen van landsverdedi- | |||||||||
[pagina 967]
| |||||||||
ging ofwel, wat meer waarschijnlijk is, naar minder ‘arbeidsintensieve’ vormen van gewelddadige landsverdediging zoals bijvoorbeeld atoomwapens. Dienstweigering is niet in elke situatie even verantwoordelijk. De katholieke traditie inzake oorlog en vrede heeft steeds gestreefd naar een ethiek die gezindheid en verantwoordelijkheid in de mate van het mogelijke zou verzoenen. Zij dringt erop aan, strategieën voor het beleid te ontwerpen die in de gegeven, weerbarstige omstandigheden er het beste van kunnen maken. Deze brief gaat hierin bijzonder ver. Hij erkent bijvoorbeeld, zij het niet zonder tegenzin, dat een voorlopig opdrijven van de conventionele bewapening een aanvaardbaar alternatief kan zijn voor het opstellen van steeds meer kernwapens. En hij gunt de ‘vijand’ voorlopig een zekere nucleaire dreiging en wil deze niet uitschakelen om een verdere nucleaire escalatie te voorkomen. De brief bekommert zich zodoende om vragen die doorgaans aan militairen en politici voorbehouden blijven. Dit zou bemoeizucht kunnen lijken, als het niet met zulke competentie gebeurde. Geen ernstig criticus kan volhouden dat de auteurs het hele probleem maar best aan leken overgelaten hadden (er zijn trouwens nogal wat leken onder de eigenlijke auteurs). Alleszins vonden de auteurs terecht dat zij dit risico moesten nemen. Deelnemen aan de feitelijke politieke en militaire discussie is nodig om door de beleidsverantwoordelijken ernstig genomen te worden. Alleen zo wordt een gezindheid politiek relevant en niet door van buitenaf het gevoerde beleid te veroordelen. Relevant is een kerkelijk geschrift pas wanneer het voorstellen doet die met even veel gegevens rekening houden als die van politici en militairen. Dit herderlijke schrijven getuigt van een grote eerbeid voor het debat in kerkelijke en in politieke kringen. Daarmee heeft het een grote last op zich genomen. De brief is dan ook lang en complex. Maar eigenaardig genoeg schijnt dit de lezers niet erg te hinderen. Want op deze manier is de brief interessant en relevant geworden zowel voor kerkleden als voor buitenstaanders. Hopelijk zal deze stijl school maken in kerkelijke kringen en daarbuiten. | |||||||||
Bijbelse gezindheidDe eigenlijke brief begint met een uitvoerige beschouwing over het begrip vrede in het Oude en in het Nieuwe Testament. In kerkelijke geschriften is dit uiteraard een standaardprocedure. Ze zouden zich natuurlijk ook op het natuurrecht kunnen beroepen, maar een bijbels humanisme houdt de | |||||||||
[pagina 968]
| |||||||||
belofte in, radicaler te zijn. De vraag is dan of de bijbelse inspiratie aan de vredelievendheid die door zo veel mensen gedeeld wordt, iets toevoegt. Verhoogt zij de specificiteit van de boodschap? Maakt zij een verschil? Dit is een tweede criterium waarmee zulk geschrift gewaardeerd kan worden. Kerkelijke geschriften wekken soms de onbehaaglijke indruk dat het teruggrijpen naar de bijbel niet meer is dan een rituele handeling. Het leert ons niet meer dan wat andere mensen van goede wil ook al, en met veel minder omhaal, beweren te weten. De verwijzing naar de bijbel is dan in wezen een poging om het gedachtengoed van anderen te recupereren. De bijbelse referentie ‘doopt’ het gedachtengoed van anderen, van marxisten, liberalen, enz. Voortaan mogen wij het ook als het onze beschouwen. Maar een waarborg van de specificiteit van onze boodschap levert deze literaire kneep niet. Hedendaagse christenen hebben zich met dit gebrek aan specificiteit soms reeds verzoend. Uit het Evangelie zouden helemaal geen normen of richtlijnen voor het politieke beleid af te leiden zijn. Wel kan men er een bijkomende motivatie aan ontlenen om te doen wat anderen reeds voorgesteld hebben. Deze twistvraag over de politieke specificiteit van een evangelische inspiratie is niet gemakkelijk te beslechten. Veel hangt af van het feit wat mensen voorstellen die zich niet op een evangelische inspiratie beroepen. Is er een verschil tussen hun en onze voorstellen? Dat zal telkens opnieuw onderzocht moeten worden. Zijn er in de bijbel perspectieven te ontdekken die in onze cultuur niet zo vanzelfsprekend zijn? Welnu, de brief meent dat de bijbel ons inderdaad iets specifieks te zeggen heeft betreffende de vredesproblematiek in onze wereld. Hij moet natuurlijk toegeven dat er in het Oude Testament een traditie bestaat die Jahweh graag voorstelde als een strijdende en, naar ons gevoel, soms erg gewelddadige God. Maar uiteindelijk heeft deze traditie het moeten afleggen tegen een andere, die Jahweh ziet als vredestichter. Vrede wordt dan gezien als de vrucht van het verbond tussen Jahweh en de mensen. Wordt dit verbond nageleefd, dan zal ipso facto ook de relatie tussen de mensen bevredigend zijn. Er zal een goddelijke orde heersen en dus ook vrede ‘Gerechtigheid en vrede zullen elkaar omhelzen’ (Ps. 85). Op het eerste gezicht is dit niet erg nieuw. Het is een ruim verspreide idee dat de vrede tussen de mensen te danken is aan de vestiging van één souverein gezag. Dat gezag kan uitgaan van Jahweh, van een koning of van de wet. Maar het resultaat is hetzelfde. Toch is er door de verbinding van de vrede met de verbondsidee iets beslissends gebeurd. De relatie tussen God en mens is een relatie die de mens in hart en nieren aangrijpt en | |||||||||
[pagina 969]
| |||||||||
die hem voor een fundamentele keuze plaatst. Indien deze relatie, deze keuze de relatie tussen de mensen onderling bepaalt, dan betekent dit dat het menselijk subject zelf de onvrede en de oorlog genereert. Wij scheppen onvrede door onze onrechtvaardigheid. De onvrede, het geweld, de oorlog is geen noodlot dat ons van buitenaf overvalt ten gevolge van de wetten van de geschiedenis of de perversie van onze vijanden. Wie met de profeten oog krijgt voor de oorsprong en de voorgeschiedenis van het geweld, zal zijn medeplichtigheid moeten erkennen. En omdat hij het geweld terugvoert tot zijn subjectieve en morele oorsprong, zal hij de noodzaak van een bekering ervaren. Dit inzicht is een noodzakelijke voorwaarde voor elk afdoend vredesbeleid. Deze grondhouding wordt doorgetrokken en geradicaliseerd in het Nieuwe Testament. Het verbond met God zal tot voltooiing komen in het Rijk Gods of, zo men wil, in de eindtijdelijke gelovige gemeenschap. Deze gemeenschap is niet louter toekomstverwachting, zij is nu reeds voortdurend in opbouw. Omdat de vrede zo'n wezenlijk kenmerk is van deze gemeenschap, kan men in het Evangelie talloze overwegingen vinden omtrent de vredesopbouw in de menselijke samenleving. Ze kunnen tot een zestal wezenlijke normen worden herleid.
| |||||||||
[pagina 970]
| |||||||||
Deze normen worden in de brief op de meest verschillende situaties toegepast. Ze worden echter niet even stelselmatig als hier op een rij gezet. En evenmin wordt stelselmatig het verschil behandeld tussen deze evangelische normen en de culturele normen die in onze wereld meer bijval en meer toepassing vinden. Toch gaat de belangstelling van de auteurs telkens weer uit naar deze ‘culturele’ tegenstelling. In de publieke opinie omtrent de vredesproblematiek zijn de evangelische normen slechts zwak vertegenwoordigd. Het is dus van cruciaal belang de publieke opinie beter te vormen, wil deze toezicht krijgen op het vredesbeleid. | |||||||||
Bijbelse normen en politieke cultuurMaar zover zijn we nog niet. Onze publieke opinie is onvoldoende conflictbewust, zodat zij de gevolgen van een atoomoorlog onderschat. Ze durft nauwelijks geloven in de mogelijkheid van een ware vrede. Ze is niet geheel bereid om weerstand te bieden op een minder verwoestende manier. Ze laat zich opjutten omwille van minderwaardige of bijkomstige belangen. Ze heeft de neiging om de tegenstander als onherroepelijk slecht af te schilderen. En ze erkent niet graag haar eigen medeplichtigheid aan het ontstaan van de oorlogsdreiging en de bewapeningswedloop. De onderontwikkeling van onze politieke cultuur en onze publieke opinie terzake dreigt tragische gevolgen te hebben. Een volwassen publieke opinie zou wellicht de vicieuze kringloop van bewapening, dreiging en geweld mede onder controle kunnen houden. Nu blijft die kringloop grotendeels aan zijn eigen inertie overgelaten. Erger nog, de blinde inertie van dreiging en geweld genereert op de duur haar eigen perverse politieke cultuur. De | |||||||||
[pagina 971]
| |||||||||
burgers zullen steeds meer met het geweld instemmen en eraan medeplichtig worden. Een natie kan als overwinnaar uit een conflict komen maar daarbij haar ziel verliezen. De hedendaagse onvrede tussen Oost en West eist een culturele kost die de auteurs van deze brief uiterst bezorgd maakt. Zij vrezen dat daardoor leugen, wantrouwen en agressiviteit meer en meer burgerrecht zullen vinden in onze samenleving. Achter deze ietwat tijdloze beschouwingen kan men gemakkelijk een zeker wantrouwen ten opzichte van het optreden en de retoriek van de huidige Amerikaanse regering ontwaren. Maar ze bevatten een cultuurkritiek die verder reikt dan de denkwereld van de administratie-Reagan en, laten we dat niet vergeten, verder dan de Amerikaanse cultuur. Enkele voorbeelden zullen dat duidelijker maken.
In de Amerikaanse (en in onze) populaire cultuur wordt het geweld doorgaans als min of meer aantrekkelijk, erger nog, als zowat onvermijdelijk voorgesteld. Het geweld dringt zich aan de mens op, als een onontkoombare passie of als een situatie die geen andere keuze openlaat. Het geweld is als een ‘femme fatale’. Elke geestelijke remming moet het daartegen afleggen. In vele Amerikaanse oorlogsfilms, zo liet een gevatte lezersbrief opmerken, zwichten zelfs de legeraalmoezeniers voor de verleiding van het geweld. In een eerste fase is de legeraalmoezenier een wereldvreemde en zalvende pacifist. In een tweede fase ziet hij zijn kameraden wreedaardig vermoord worden. In de derde fase grijpt hij zelf, moegetergd, naar zijn stengun om de Jappen neer te maaien. In filmen waar geen aalmoezeniers beschikbaar zijn, kunnen Quakers dezelfde rol spelen zoals Gary Cooper in Friendly Persuasion. In elk geval suggereert het scenario dat de held pas zijn verantwoordelijkheid opneemt wanneer hij het geweld niet schuwt. Een tweede voorbeeld. Onze cultuur is geneigd aan de voorgeschiedenis van het open geweld voorbij te gaan. Wapengeweld is niet de enige en de eerste vorm van onvrede in de samenleving. Daarnaast, en daarvoor, is er het morele en het structurele geweld van de miskenning, de uitbuiting, de onderdrukking. Dit zijn vormen van ‘geweld’ die vaak tot wapengeweld leiden. Ook in het OT werd deze voorgeschiedenis van het geweld te weinig onderkend. Dit inzicht ontbrak volkomen bij de valse profeten die, zo klaagden de ware profeten, de vrede loofden waar nog onrecht en uitbuiting heersten. Dit inzicht heeft de kerkelijke traditie en ook deze brief ertoe aangezet een grotere internationale rechtvaardigheid en tevens een steviger internationale orde te bepleiten. Opkomen voor de misdeelden en pleiten voor een supra-nationaal gezag kan in weldenkende kringen thans bijna triviaal lijken. Maar, zo oordeelt de brief, het ontwikkelingsbeleid geniet wel een hoge principiële waardering maar geen hoge politieke prioriteit. En de reputatie van internationale instellingen, zoals de UNO, wordt aangevreten door een gestaag sarcasme. Een derde voorbeeld. De brief keert zich tegen de probleemvisie die binnen de kleine kring van de militair-strategische denkers tot ontwikkeling dreigt te komen. Deze ingewijden plegen anderen elke bevoegdheid inzake internationele conflicten te ontzeggen. Zelf verwaarlozen zij meer dan eens de morele beperkingen van hun | |||||||||
[pagina 972]
| |||||||||
denken. Hun wordt immers gevraagd een eventuele oorlog te winnen. Op die ene vraag leggen zij zich toe om hun deskundigheid te valoriseren. Natuurlijk mag men hun een zeker recht op experimenteel denken niet ontzeggen. Maar vanwaar komt die vreemde neiging om bij voorkeur in de meest verwerpelijke hypothesen te denken, zoals die van een totale atoomoorlog, die van een beslissende nucleaire vernietigingsaanval, enz.? Dit is de denkwereld die wordt afgeschilderd in de film Doctor Strangelove, maar die ook in werkelijkheid bestaat. De nieuwe militaire strategieën hebben een overwinning in een nucleaire oorlog op het oog. Strategieën met meer verdedigende bedoelingen of die de bewapeningswedloop pogen af te remmen, komen veel minder aan bod. Tot overmaat van ramp heeft deze denkwereld de laatste jaren een spreekbuis en politieke steun gevonden in de entourage van president Reagan. Ongetwijfeld heeft deze stroomversnelling het schrijven van deze brief verhaast.
Deze enkele voorbeelden tonen aan hoe de verwijzing naar de evangelische normen in deze brief meer is dan een hol ritueel. Deze normen dwingen de auteurs stellingen in te nemen die duidelijk geprofileerd zijn ten opzichte van de heersende opvattingen in onze cultuur. Ze verlenen het document ook een eenheid van inspiratie die anders moeilijk te vinden zou zijn. Zo kenmerkt dit geschrift zich, ondanks zijn omvang en complexiteit, door de drie kenmerken van relevantie, profilering en systematisering. Dit zijn op zichzelf slechts vormkenmerken. Maar de feitelijke overtuigingskracht van de brief is ook daaraan te danken. | |||||||||
Politieke verantwoordelijkheidWie het niet eens is met het beleid van een regering, kan dit natuurlijk bekritiseren en veroordelen. Maar alle verbaal geweld ten spijt zal zulke kritiek niet heel ernstig genomen worden. De beleidsman zal zich doorgaans onbegrepen voelen: hij moet met zo veel meer factoren rekening houden dan zijn critici. Hij zal slechts onder de indruk komen wanneer de critici met alternatieve beleidsvoorstellen naar voren komen en laten blijken dat ook zij met zijn factoren rekening houden. Die algemene stelregel van het politieke debat is zeker ook in de discussie rond de kernbewapening van toepassing. En dat hebben de bisschoppen goed begrepen. Waar kan men evenwel in de historische situatie die de onze is een aanvaardbaar beleidsalternatief vinden? Zijn wij niet opgesloten in een afschuwelijk dilemma: ofwel de nucleaire oorlog ofwel de nucleaire afschrikking? Ofwel doet men mee aan de nucleaire afschrikking, de kosten van de bewapeningswedloop incluis, en redt men de vrede, ofwel weigert men deze afschrikking maar lokt men de agressiviteit van de vijand uit, | |||||||||
[pagina 973]
| |||||||||
zijn eigen militaire nederlaag en de triomf van het onrecht. Zo ontmoedigend is dit dilemma, zo onmenselijk beide mogelijke strategieën, dat christelijke denkers soms in de verleiding kwamen om elke politieke keuze tussen beide op te geven als moreel hopeloos. De politiek was gedoemd om ter zake immoreel te zijn en te blijven. Maar die houding is niet te verzoenen met de christelijke hoop. Het belangwekkende van de brief van de Amerikaanse bisschoppen is dat hij een beleidsstrategie voorstelt die past in de bijbelse visie en tevens het bovenvermelde dilemma kan doorbreken. | |||||||||
a. Nucleaire oorlogDe christelijke traditie kent hoofdzakelijk twee stellingen tegenover het vooruitzicht van een gewelddadige conflictregeling. De pacifistische stelling verwerpt alle geweld, elke oorlog en alles wat daarop een onmiskenbare voorbereiding is. Deze stelling is de oudste, ze is al te vinden bij Justinus (2e eeuw) en Cyprianus (3e eeuw). Ze leidde bijvoorbeeld tot weigering van dienst in de Romeinse legioenen. De stelling van de rechtvaardige oorlog meent dat het geweld in bepaalde, extreme omstandigheden toegelaten en rechtvaardig is. Augustinus zag de rechtvaardiging van een oorlog in de verdediging van onschuldige derden. Thomas van Aquino breidde dit recht uit tot de rechtmatige zelfverdediging. De Amerikaanse brief verwerpt de pacifistische stelling niet. Principieel plaatst hij het christelijk pacifisme op dezelfde hoogte als de stelling van de rechtvaardige oorlog. Maar om praktische redenen gaat hij veel uitvoeriger in op de rechtvaardiging van het oorlogsgeweld in het nucleaire tijdperk. Wie zich in het feitelijke politieke debat wil mengen en daarin enige invloed wil verwerven, gaat beter van de theorie van de rechtvaardige oorlog uit. Men kan dit betreuren, maar zo zijn de feiten. Laten wij dan aannemen dat een regering op een ethisch verantwoorde manier tot oorlog besloten heeft. Dat betekent niet dat de verdere beslissingen buiten het bereik van de ethiek vallen en dat de wijze van oorlogvoering aan blinde wetmatigheden overgelaten moet worden. De brief vermeldt twee normen die bij de oorlogvoering in acht genomen moeten worden en die in het verdere betoog uiterst belangrijk zijn. De oorlogvoering mag zich uitsluitend tegen militairen keren en hoort de burgerbevolking als onschendbaar te beschouwen. Aan het gebruik van geweld wordt dus het criterium van de discriminatie opgelegd. En het gebruik van geweld mag niet buiten alle verhouding met het te bereiken doel staan. Dat is het | |||||||||
[pagina 974]
| |||||||||
criterium van de proportionaliteit. Worden deze criteria niet geëerbiedigd, dan komt de wijze van oorlogvoering in tegenspraak met de principes die de oorlog aanvankelijk gerechtvaardigd hebben, nl. de verdediging van onschuldigen. Hier wordt de brief bijzonder uitvoerig en ingewikkeld. Om de gedachten ietwat bondiger weer te geven, zullen we even een andere woordenschat bezigen. Het gebruik van geweld is slechts binnen een welomschreven, symbolische context duldbaar. In de visie van de ‘bellum justum’-theorie kan oorlog slechts een voorlopige episode zijn op de weg naar vrede. Bijgevolg hoort er in de wijze van oorlogvoering steeds een dubbele boodschap herkenbaar te blijven voor vriend én vijand. Deze boodschap luidt: ‘Deze oorlog dient om een heel belangrijke kwaliteit van ons leven te verdedigen’ en ‘deze oorlog is voorbijgaand, wij hopen op vrede en verzoening’. Toegegeven, deze boodschap zal nooit helemaal duidelijk zijn, zeker niet voor de soldaten in het wapengeweld. Kans op duidelijkheid krijgt ze naarmate een aantal voorwaarden in acht genomen wordt. Om het uitzicht op vrede en verzoening open te houden, moeten het wapengeweld de beperkingen van discriminatie en proportionaliteit opgelegd worden. De brief spreekt bijgevolg een niet mis te verstane veroordeling uit over alle militaire acties waaruit de wil tot vernietiging van of het streven naar overwicht over de vijand spreekt. Hij veroordeelt elke wraakneming op de burgerbevolking, alle terreurbombardementen, alle eisen van onvoorwaardelijke overgave en dies meer. Omwille van het uitzicht op vrede en verzoening hoort een strijdende partij zelfs bereid te zijn verliezen te lijden. Zij zal weigeren ‘onmenselijke’ wapens in te zetten of de oorlogsconventies te schenden. Zij zal weigeren de burgers van Hirosjima op te offeren om het leven van de eigen mariniers te sparen. Voor christenen is fysisch overleven geen absoluut goed. Zij vechten om hun menselijke waardigheid te vrijwaren. Om deze boodschap kracht bij te zetten, zijn zij bereid een hoge prijs te betalen. In dit perspectief past een besliste afkeer voor iedere escalatie in de bewapening en de bewapeningswedloop. De inzet van steeds krachtiger wapens maakt het eerbiedigen van de principes van discriminatie en proportionaliteit doorgaans moeilijker. Op kortere termijn verhogen krachtiger wapens de kans op militair succes en op een effectieve verdediging. Maar hun symboolwaarde ten dienste van de vrede op langere termijn is zwakker en minder verstaanbaar. Krachtiger wapens vereisen minder morele inzet en laten die morele inzet zeker minder blijken. Een gevecht met zulke wapens biedt minder aanleiding om de tegenstander te leren kennen en te waarderen. Daarom heeft geweldloos verzet veruit de grootste symboolwaarde. | |||||||||
[pagina 975]
| |||||||||
Maar helaas, tot op heden blijkt een conventionele oorlog voor de landsverdediging gemakkelijker en effectiever te zijn. De Amerikaanse bisschoppen betreuren elke stap in de escalatie van de gewelddadigheid. Maar bijzonder uitdrukkelijk wordt de overstap van een conventionele naar een nucleaire oorlogvoering veroordeeld. Het gebruik van kernwapens sluit elke symbolische verwijzing naar een latere verzoening uit. Een kernoorlog zou zowel burgers als militairen vernietigen en staat buiten alle verhouding tot de kwaliteit van het leven die men beweert te verdedigen. Meer nog, een kernoorlog zou ook dat wat men wenste te verdedigen vernietigen. Uit het gebruik van kernwapens spreekt volgens de Amerikaanse bisschoppen minder de wil om zich te verdedigen dan de onwil om zich te verdedigen met andere middelen, zoals geweldloos verzet of desnoods een conventionele oorlog. Bijgevolg is het gebruik van kernwapens als eerste, om een conventionele aanval te keren, of zelfs als tweede, om op een kernaanval te riposteren, niet te rechtvaardigen. Weerwraak met kernwapens op een aanval met kernwapens is niet te rechtvaardigen. Als New York door een kernbom verwoest wordt, is er niets bij te winnen hetzelfde te doen met Moskou. De veiligheid van de natie mag niet verdedigd worden ten koste van de ziel van de natie. Misschien zou men nog van een geoorloofde nucleaire oorlog mogen gewagen indien men deze zou kunnen beperken, zo beperken dat een deel van de schepping en ook de burgerbevolking gespaard zou blijven. Men zou er dan zorg voor dragen de raketten op militaire en niet op burgerlijke doelwitten te richten. Dat schijnt inderdaad de Amerikaanse militaire strategie te zijn en dat heeft men dan ook tegen deze brief opgeworpen. De auteurs repliceren evenwel dat de idee van een beperkte nucleaire oorlog een hersenschim is. Alle deskundigen geven toe dat de kans om een kernoorlog die als beperkt bedoeld was, ook beperkt te houden, uiterst gering is. Een beperkte nucleaire oorlog bestaat niet. | |||||||||
b. Nucleaire afschrikkingIn de loop van de laatste jaren hebben de machtigste naties een groot nucleair arsenaal opgebouwd. Deze inspanning betekende een ontzettende last voor de solidariteit met andere wereldburgers. Het gebruik ervan in een oorlog zou volstrekt immoreel zijn. Slechts één argument kan gebruikt worden om dit arsenaal te handhaven en zelfs verder uit te breiden. Het bestaan van dit arsenaal zou in feite een nucleaire en zelfs een conventio- | |||||||||
[pagina 976]
| |||||||||
nele oorlog tussen de supermachten voorkomen. Niet het gebruik ervan maar de dreiging ermee zou de nucleaire bewapening wettigen. In de brief krijgt deze argumentatie geen gunstig onthaal. Het is immers zeer de vraag of de bestaande vrede tussen Oost en West inderdaad aan een nucleair afschrikkingseffect te danken is. En bovendien was die vrede wel heel gebrekkig: het conflict werd wel niet in Europa uitgevochten maar, al dan niet via tussenpersonen, in Korea, Vietnam, Afghanistan enz. De feitelijke bewering achter de afschrikkingstheorie is dus wel erg twijfelachtig. Maar er is meer. Een toestand van wederzijdse afschrikking is inderdaad een minder kwaad dan een nucleaire oorlog. Maar hij is eveneens moreel onaanvaardbaar. Afschrikking berust immers op een geloofwaardige dreiging en dus op de intentie om desgevallend atoomwapens te gebruiken. Welnu, deze intentie is op zichzelf reeds een zwaar kwaad. Zelfs de diplomatie die met het gebruik van nucleaire wapens dreigt, is immoreel. Wil dat nu zeggen dat de VS meteen en volledig van hun kernbewapening en hun afschrikkingsmacht moeten afzien? Dat zou maar door weinigen aanvaard kunnen worden. De meesten zouden de indruk hebben weerloos te staan tegenover de Sovjetunie. Sommigen hebben gemeend dat de bisschoppen de nucleaire afschrikking zouden willen redden door te pleiten voor het voornemen de kernwapens nooit te gebruiken. Het Amerikaanse perspectief op de nucleaire afschrikking zou dan ongeveer als volgt luiden: ‘Wij, de Verenigde Staten van Amerika, verklaren nooit nucleaire wapens te zullen gebruiken. Wij behouden evenwel ons nucleair arsenaal. Als onze vijanden daarin een bedreiging en een afschrikking zien, dan is dat hún zaak. Die vergissing kunnen wij hun niet uit het hoofd praten, zij vertrouwen ons toch niet’. In dit perspectief zou de afschrikking, zoals schoonheid, in het oog van de toeschouwer liggen. Heel eerlijk zou dit voorstel niet zijn. Wie oprecht het voornemen maakt nooit kernwapens te gebruiken, kan nog enkel zijn kernarsenaal afbreken. Dat is dan ook wat de brief voorstelt, maar dan volgens een bijzonder praktische procedure. De bedoeling is immers dat ook de Sovjetunie en alle kernmachten hetzelfde zouden doen. De brief wenst de Amerikaanse ontwapening zo te laten verlopen dat zij tot een gelijklopende ontwapening aan de overzijde leidt. De allereerste zorg gaat uit naar het afremmen van de bewapeningswedloop. Opdat een Amerikaanse afremming zou leiden tot een Russische afremming dient ze gepaard te gaan met oprechte onderhandelingen. Sceptici zullen opwerpen dat onderhandelingen machteloos zijn tegenover het wantrouwen en de onwil van de Sovjetunie. De bisschoppen delen dit | |||||||||
[pagina 977]
| |||||||||
scepticisme niet. Vele onderhandelingen zijn inderdaad mislukt. Maar de reden was niet altijd de Russische onwil. De reden was veeleer dat de onderhandelingen wel met woorden maar niet met daden gevoerd werden. In de militaire praktijk poogde men een nucleair evenwicht te bewaren en de vijand steeds tot nieuwe inspanningen te verplichten. Dit kan volgens de bisschoppen niet het doel van het feitelijke onderhandelingsproces zijn. Het doel dient veeleer te zijn de nucleaire bewapening te bevriezen op een niveau dat een minimale wederzijdse afschrikking mogelijk maakt. Dat wil zeggen dat de VS voldoende wapens moeten bewaren om de vijand af te schrikken en niet zo veel dat de vijand zelf over geen afschrikkingsmacht meer beschikt. Bijgevolg veroordelen de bisschoppen de plaatsing van de nieuwe MX-raketten, die voor het handhaven van de afschrikking overbodig zijn en de bewapeningswedloop slechts kunnen opzwepen. Bijgevolg achten zij uitsluitend de plaatsing van nieuwe wapens geoorloofd die beter controleerbaar zijn en de stabilisering van het bewapeningsniveau niet in gevaar brengen. | |||||||||
c. OntwapeningDaarmee blijft het voorstel van de bisschoppen nog onvolledig en voorlopig. Bevriezing van de nucleaire bewapening is nog geen vrede. Handhaving van de afschrikking, zelfs op een minimaal niveau, is nog geen vrede. Het is veeleer een toestand die de hele wereld een ondraaglijke psychologische en economische last oplegt. Daarom moet op de bevriezing van de nucleaire bewapening een proces van ontwapening volgen. Ook hier hoeft men niet alles ineens te willen. De afbraak van het nucleaire arsenaal zou een tijd lang meer investeringen in de conventionele bewapening kunnen vereisen. De afbraak van de conventionele bewapening zou een tijd lang meer inspanningen voor een zogenaamd geweldloze, sociale of civiele verdediging kunnen vergen. En dan is het nog de vraag of zulke geweldloze verdediging bij ons wel doeltreffend kan zijn. Maar dat alles zijn investeringen die ruimschoots de moeite waard zouden zijn. De bisschoppen menen dus dat de onderhandelingen een proces van geleidelijke desescalatie tot doel moeten hebben. Het is de plicht van de politieke leiders zulk een omgekeerde escalatie nu reeds voor te bereiden door meer defensieve strategieën uit te werken en zich niet te laten biologeren door de scenario's van de nucleaire oorlog. Hier treedt echter een levensgrote moeilijkheid op. Zowel een escalatie als een desescalatie zijn sociale processen waarin twee tegenspelers tegenover | |||||||||
[pagina 978]
| |||||||||
elkaar staan. Er is echter één cruciaal verschil. In een escalatieproces is de reactie van de tegenspeler vrij goed voorspelbaar. Wanneer de een meer raketten plaatst zal de ander dat ook doen. Maar in een desescalatieproces is die reactie veel minder voorspelbaar. Wanneer de een zijn raketten wegneemt, kan de ander meegaand reageren en ook zijn raketten opruimen. Of hij kan agressief reageren en een oorlog beginnen. Ontwapeningspogingen kunnen tot catastrofale gevolgen leiden. De onzekerheid omtrent de reactie van de tegenspeler kan ook tot paradoxale resultaten leiden. Beide tegenspelers kunnen een voorkeur hebben voor wederzijdse ontwapening, maar om in elk geval de catastrofe van een vijandelijke aanval te vermijden, verkiezen zij hun arsenalen te bewaren en verder te stappen in de tredmolen van de nucleaire terreur. Deze paradox staat bij de politicologen bekend onder de vrij bizarre naam van ‘prisoner's dilemma’. Gelukkig schijnen de auteurs van de brief van deze paradox op de hoogte te zijn. In een christelijk perspectief past het niet te blijven wachten op de ontwapening van de vijand. Men mag zelfs niet op een gelijktijdige ontwapening wachten. De bisschoppen stellen bijgevolg een éénzijdige ontwapening voor, die meteen een aanvang zou nemen. Maar om de risico's van het ‘prisoner's dilemma’ te vermijden, zou deze ontwapening in opeenvolgende kleine stappen moeten verlopen. Zo zouden de Amerikaanse onderhandelaars kunnen nagaan of de tegenspeler in de gewenste richting meegaat. Zo vergroten zij ook de kans om de tegenspeler steeds gemakkelijker tot evenwaardige tegenprestaties te bewegen. Het vertrouwen, dat nu nog ontbreekt, zal allengs opgebouwd worden, niet door woorden en beloften maar door een reeks blijken van goede wil. Zo kan tenslotte een deugdzame spiraal aangezwengeld worden in plaats van de vicieuze spiraal van de bewapeningswedloop. In de brief neemt dit laatste aspect van het bisschoppelijk voorstel niet veel plaats in. Toch lijkt dit het ware culminatiepunt van het hele betoog. Voor het Amerikaanse en trouwens ook voor het Europese publiek zal dit wel een gedachtengoed zijn waaraan het slechts langzaam zal kunnen wennen. Maar meer nog dan het publiek heeft de brief de leiders van de Amerikaanse buitenlandse politiek en van de Nato op het oog. Immers de brief vertrouwt de grootste verantwoordelijkheid toe aan een onderhandelingsproces dat kennelijk tamelijk gecentraliseerd dient te verlopen. Het kan alleen lukken wanneer binnen de alliantie niet te veel sectoren van het publiek noch te veel landen storende geluiden laten horen, in pacifistische of in bellicistische zin. | |||||||||
[pagina 979]
| |||||||||
De katholieke opinie in de Verenigde StatenIn feite is deze brief, in zijn opeenvolgende versies, niet één keer maar vier keren gepubliceerd. Elke nieuwe versie was nog een grotere gebeurtenis dan de vorige. Zo is dan deze brief doorgestoten tot midden in de opiniestrijd die in de VS ongemeen hard kan zijn. Aanvankelijk kon dit vooruitzicht de katholieke intellectuelen enigszins ongerust maken. Gelukkig is ondertussen gebleken dat de brief het in het gewoel van de ideeën heel goed doet. Aan tegenstanders zal het nochtans niet ontbreken. Niet iedereen zal met de ethische principes of met de feitelijke vooronderstellingen van de brief instemmen. Sommigen zullen vinden dat de bisschoppen niet ver genoeg gaan in het pacifisme. Anderen zullen betreuren dat zij niet zwaar genoeg tillen aan het communistisch gevaar. Zij zullen de bisschoppen verdenken van mindere trouw aan de ‘American way of life’: de bisschoppen zouden bereid zijn grotere risico's te nemen omdat zij bij een Amerikaanse nederlaag minder te verliezen hebben. Er ligt dus nog een groot debat in het verschiet. Maar wie kan beweren dat het niet nuttig zal zijn? Bij dit alles mag men één ding niet vergeten: de overtuigingskracht van dergelijk document hangt niet alleen van de kwaliteit van het betoog af. Ze hangt ook, en nog meer, af van de steun die de brief zal krijgen van grote opiniegroepen, met name van de Rooms-Katholieke Kerk in de VS. De brief is in de eerste plaats een gebaar van die kerk. Aan dat gebaar ontleent hij zijn historische betekenis. Om dat in Europa te begrijpen, moeten wij de plaats van de katholieken in de Amerikaanse samenleving voor ogen houden. Vlaamse katholieken kunnen moeilijk aanvoelen wat het betekent tot een minoritaire religie te behoren. De Amerikaanse katholieken zijn daar meer mee vertrouwd. Altijd al hebben zij ernaar gestreefd zich in hun samenleving als gelijkwaardig te doen aanvaarden. Hun groepscultuur wordt in belangrijke mate bepaald door hun emancipatiestreven. De eerste Europese verkenners op het Noordamerikaanse vasteland stamden uit katholieke landen. Spanjaarden hebben Florida, Texas en Californie op de kaart gezet, Fransen Canada en de vallei van de Missisippi. Maar hun inspanningen lieten slechts sporen na. Hun cultuur werd overweldigd door de uitzwerming van de Britse kolonies aan de oostkust. Het zijn deze WASP's (White Anglo-Saxon Protestants) die Amerika, ‘The First New Nation’, politiek en cultureel gesticht hebben. Amerika was en is een kind van de (Engelse) Verlichting, die de Roomse religie als een erfgenaam van de duistere middeleeuwen placht te beschouwen. Ook nu | |||||||||
[pagina 980]
| |||||||||
nog bestaat er een neiging om te wijzen op de economische achterstand van katholieke landen en op hun affiniteit met ondemocratische stromingen. In deze omgeving miste de katholieke aanwezigheid het aantal en het cultureel gezag om respect af te dwingen. Het verweer tegen de politieke en culturele marginalisering begon pas succes te boeken toen de immigranten uit katholieke landen begonnen te komen. De pogingen tot emancipatie bleven echter lange tijd bescheiden, haast ontroerend naïef. Als eerste grote succes van de katholieken geldt het feit dat Notre Dame, de katholieke universiteit bij uitstek, vanaf de jaren twintig zulke beroemde ‘football’-ploegen in het veld kon brengen. Het heeft langer geduurd vooraleer een soortgelijk succes te bespeuren viel op economisch, politiek of cultureel terrein. Nog in de jaren veertig had geen enkel lid van de katholieke bisschoppenconferentie een vader met een universitair diploma. De Amerikaanse katholieken hebben tegen hun achterstand gereageerd door zich tegenover ‘Amerika’ loyaler te betonen dan de oorspronkelijke Amerikanen. Bij elke gelegenheid wordt in de katholieke scholen, niet minder dan elders, de nationale hymne aangeheven. Zij hebben een grote bijdrage geleverd aan de politie, het FBI, en het leger. Vanaf de Spaanse burgeroorlog over de episode van het McCarthysme tot aan het hoogtepunt van de Vietnamese oorlog waren zij de anticommunisten bij uitstek. Zo hebben zij stilaan de reputatie afgedwongen bijzonder betrouwbare Amerikaanse staatsburgers te zijn. Natuurlijk waren en zijn er kwesties waarin de katholieken afstand namen van de Amerikaanse opinie. Er is de betwisting geweest rond de subsidiëring van de parochiale scholen en het protest tegen de abortuswetgeving. De solidariteit met katholieken in het buitenland heeft vroeger geleid tot hun sympathie voor Franco (tegen de andere Amerikanen in) en thans tot een grotere gevoeligheid voor de Centraalamerikaanse tragedie. Maar over het algemeen staat de politieke loyauteit van de katholieken thans boven alle verdenking. Welnu, deze loyale groep is van cruciaal belang voor het volhouden van de huidige defensiepolitiek. De Amerikaanse katholieken leveren, met hun 20 tot 25% van de bevolking, ongeveer 40% van de militairen. Zij zijn talrijker en beter georganiseerd dan om het even welke andere confessie. Hun aantal blijft stijgen: de nieuwe immigranten zijn overwegend katholiek, al was het maar in naam. Als groep worden zij ook meer homogeen omdat de oude nationale scheidingslijnen vervagen. Bovendien beginnen haar leden steeds meer tekenen van economische en intellectuele voorspoed te vertonen. Vele katholieken zijn welstellend geworden, hun politici begin- | |||||||||
[pagina 981]
| |||||||||
nen ook nationaal mee te tellen en hun scholen krijgen een steeds betere reputatie. Als gemeenschap zijn zij tot grootscheepse organisatorische en intellectuele inspanningen in staat. Deze brief getuigt daarvan. Als ooit de WASP's hun leiderschap uit handen zullen moeten geven, zullen de katholieken zich als eerste erfgenamen aanmelden. Deze groeiende emancipatie naar buiten toe schijnt echter tot opvallende culturele ontwikkelingen binnen de katholieke gemeenschap zelf te leiden. De katholieken zijn thans geneigd hun traditioneel loyalisme enigszins ter discussie te stellen. Zij meten zich een nieuw zelfbewustzijn aan en durven het recht op een zekere contestatie op te eisen. Bij hun jonge intellectuelen heerst een massale belangstelling voor de problemen op het gebied van ‘social justice’. Uitgerekend in deze periode van ommekeer verschijnt de brief over ‘The Challenge of Peace’. Natuurlijk is deze brief ook voor vele katholieken een verrassing. Voor velen is het een avant-garde document en niet allen zullen er meteen door overtuigd worden. Maar één feit staat vast. Vele katholieken zijn enorm trots op deze brief. Hij is een symbool van hun nieuwe culturele mondigheid geworden. Meer nog dan de verkiezing van de katholiek John F. Kennedy in 1960 getuigt deze brief van hun emancipatie. Daardoor alleen reeds is het waarschijnlijk dat de katholieke opinie haar bisschoppen zal volgen en steunen. Indien deze brief inderdaad kan rekenen op de steun van de katholieke gemeenschap, kan hij van historisch belang zijn. De besluitvormers in Washington zullen er ernstig rekening mee moeten houden. En dat is nog niet het einde van het verhaal. Want naar verluidt is er al een andere brief op komst. Die zal handelen over niets minder dan het Amerikaans kapitalisme. |
|