Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 493]
| |
Kardinaal Van Roey in de bezettingsjaren
| |
Capitulatie en eerste oorlogsjaarIndachtig de rol die kardinaal Mercier tijdens de eerste wereldoorlog gespeeld had en zijn groot prestige in binnen- en buitenland, gaven de Duitsers er zich reeds voor de inval van 10 mei 1940 rekenschap van, dat ze | |
[pagina 494]
| |
ook met Merciers opvolger rekening zouden dienen te houden. Hij was minder exuberant van aard, maar even bewust van zijn bisschoppelijk gezag en van zijn morele verantwoordelijkheid. Reeds op 23 mei - nog tijdens de 18-daagse veldtocht - liet Dr. Sieglin, generaal-majoor van de Oberfeldkommandantur 672, de nuntius dan ook weten dat Duitsland geenszins het inzicht koesterde het de katholieke gezagdragers lastig te maken, maar dat hij in ruil daarvoor van hen ook verwachtte dat ze zich zouden onthouden van alle politieke activiteit die de belangen van de Duitse regering schade zou kunnen berokkenen. De capitulatie van het Belgisch leger en het daaropvolgende onderhoud dat de koning op 31 mei met de kardinaal had, bezegelden - althans voorlopig - het politieke lot van België. Van Roey stelde een brief op, die op 2 juni in de kerken van Brussel, Mechelen, Antwerpen en enkele andere steden en gemeenten (op 9 juni in de kerken die men niet op tijd had kunnen bereiken) werd voorgelezen en waarin de kardinaal zich achter de beslissing van de koning schaarde: Leopold III had op geen enkele wijze anticonstitutioneel gehandeld. De brief gaf aanleiding tot een algemene consternatie onder de naar Limoges gevluchte kamerleden, senatoren en ministers die, sterk onder de indruk van de gevoelsgeladen toespraak die de Franse minister-president Paul Reynaud op 28 mei had gehouden, de vorst als een verrader beschouwden. De doorsnee-burgers - Vlamingen en Walen - verheugden zich om het stopzetten van de vijandelijkheden en vonden in het schrijven van de primaat een bevestiging van hun spontane sympathie voor de koning die zijn volk niet in de steek liet en het lot van zijn soldaten wenste te delen. Hitler, die nog niet beslist had welke de uiteindelijke politieke toekomst van België zou zijn, maar zich in ieder geval om de tweespalt tussen koning en regering mocht verheugen, kon de stellingname van de kardinaal slechts toejuichen. In België was geen politiek vacuüm ontstaan en de Führer kon het zich veroorloven het land te laten besturen door een militaire en niet door een burgerlijke administratie die zich veel vlugger de vijandigheid van het volk op de hals zou halen. De kerk moest niet uitgedaagd worden. Nog op 6 november zal het Oberkommando der Wehrmacht aan de Militärverwaltung te Brussel schrijven dat bijzondere voorzichtigheid geboden was in kerkelijke aangelegenheden. De kardinaal liet niet van zich horen. In feite had de bezetter een vinniger en uitdrukkelijker weerstand vanwege de kerkelijke overheid verwacht. In het eerste Tätigkeitsbericht dat door de Militärverwaltung naar Berlijn werd gestuurd wordt wel gezegd dat onder de geestelijken een Duitsvijandige fluistercampagne werd gevoerd, maar ook dat de clerus, in zijn geheel gezien, naar buitenuit terughoudend was. Het is zo goed als zeker dat de | |
[pagina 495]
| |
kardinaal, zoals overigens het hele episcopaat en het grootste deel van de bevolking, aanvankelijk geloofd heeft dat Duitsland de oorlog aan het winnen was en dat er bijgevolg op een of andere manier een nieuwe staatsorde zou komen. Een corporatief systeem, zoals men er in de jaren dertig van gedroomd had, zou een einde kunnen stellen aan de onmacht van het democratisch parlementarisme. Van Roey wenste uiteraard geen dictatuur zoals in Duitsland of Italië, maar hij zag de mogelijkheid om tot een versteviging van het gezag te komen, zodat de dreiging van het communisme afgewend kon worden. In een brief aan Pius XII, die hij in de tweede helft van juli 1940 met de vertrekkende nuntius Micara meegaf, vroeg hij de paus te willen bidden voor het herstel van het land. Merkwaardig is wel, dat het klad van de brief een aanvullende zin bevat die in het officiële schrijven ontbreekt en die neerkomt op: ‘als eenmaal over het lot van België beslist zal moeten worden’. Heeft hij zelfs een verre allusie op een mogelijke ‘nieuwe orde’ naar buitenuit willen vermijden? Dit neemt in ieder geval niet weg dat hij met een ‘nieuwe orde’ rekening hield. In een toespraak tot de JEC (de Franstalige katholieke jeugd) in Waver, op 19 juli 1941, ging hij nader in op de slogan dat de kerk zich aan alle regimes aanpast. De kerk, aldus Van Roey, is aan geen enkele staatsvorm gebonden, maar ze kan zich eerst aanpassen wanneer deze er zich toe verbindt de vrijheid van de kerk te eerbiedigen. Ook hier werd de mogelijkheid van nieuwe politieke structuren niet uitgesloten. Nog op de bisschoppenconferentie van 27-28 juli 1942 blijkt dat het episcopaat rekening hield met de eventualiteit van een naoorlogs meer autoritair regime. Op deze bisschoppenconferentie werd gesteld dat in ieder geval vrijheid van onderwijs en bestaansrecht van eigen jeugdorganisaties gegarandeerd moesten worden. Uit geen enkel document van Duitse oorsprong blijkt echter dat de bezettende macht op de hoogte was van het feit dat het episcopaat een nieuwe staatsordening voorzag. Naar buitenuit zweeg de kardinaal. De Duitsers waren verstandig genoeg om te begrijpen dat die zwijgzaamheid niet als een goedkeuring van de nationaal-socialistische levensvisie gezien moest worden. Dit konden ze overigens ook opmaken uit het verbod dat hij uitvaardigde lid te worden van ‘Duitsvriendelijke’ jeugdorganisaties. Het kan eveneens opgemaakt worden uit de antwoorden die hij gaf aan particulieren die hem wezen op de kansen die geboden werden voor een gemeenschappelijke inzet tegen het dreigende communisme. Alles samengenomen konden de Duitsers, die ten slotte ook wisten dat zij België wederrechtelijk bezet hielden, moeilijk een andere houding van de kardinaal verwachten. Als ze protesteerden tegen wat ze het politiek katholicisme | |
[pagina 496]
| |
noemden, was dit in die eerste bezettingsmaanden het normale gebaar van de overwinnaar die geen tegenspraak duldt, maar onderwerping en volgzaamheid wil. Reeder, de Militärverwaltungschef in Brussel, bevestigde later uitdrukkelijk dat hij zich erover verbaasd had, dat Van Roey niet heftiger en niet emotioneler gereageerd had, zoals Mercier het kort na de Duitse inval in 1914 gedaan had met zijn pastorale brief over ‘Vaderlandsliefde en Volharding’. Zelfs toen de Duitsers - in augustus 1941 - vroegen een lijst op te maken van het aantal klokken dat elke kerk bezat, had Van Roey weliswaar geprotesteerd, maar zich ertoe beperkt te zeggen dat hij zich niet verantwoordelijk achtte voor eventuele plaatselijke ongeregeldheden. Verdere complicaties deden zich toen niet voor, omdat tot de inbeslagname van de klokken niet onmiddellijk werd overgegaan. | |
Toenemende spanning en onderhandelingenIn een rapport van 16 maart 1942 moest Reeder voor het eerst vaststellen dat de kardinaal zijn gewone terughoudendheid had laten varen. Op 18 januari had Van Roey de kerstboodschap van de paus gecommentarieerd en daarbij beklemtoond dat België het recht had als onafhankelijke soevereine staat te bestaan. De Militärverwaltung had zich verplicht gezien de verspreiding van de brief te verhinderen en de resterende exemplaren in beslag te nemen. Perscommentaren werden verboden. Ook de vastenbrief die zeven weken later in de kerken werd voorgelezen, was bij de Duitse overheid in slechte aarde gevallen. Het bisschoppelijk schrijven bevatte een oproep tot solidariteit en een veroordeling van een aantal principes die door het nationaal-socialisme gehuldigd werden. ‘Geen enkele “nieuwe orde” - aldus de kardinaal - kan de duidelijke stellingname van het christendom in het gedrang brengen’. Op de bisschoppenconferentie van 10 april 1942 besloten de bisschoppen allen dezelfde houding aan te nemen ten aanzien van de religieuze diensten die voor de in Rusland gesneuvelde oostfronters aangevraagd werden. De verslaggever resumeerde het genomen besluit als volgt: ‘Le principe est qu'on ne leur refuse pas les suffrages habituels aux catholiques décédés, mais qu'on évite tout ce qui serait un accessoire de manifestation politique’. In de praktijk betekende dit dat men in Vlaanderen geen leeuwevlaggen op de kist zou leggen en dat geen groepen in uniform aanwezig mochten zijn. Was dit laatste wel het geval, dan dienden de priesters de offer- | |
[pagina 497]
| |
gang over te slaanGa naar voetnoot2. Deze maatregel zou de volgende jaren aanleiding geven tot tal van incidenten die in de ‘Duitsvriendelijke’ pers overvloedig aan hun trekken kwamen en tot het steeds terugkerend verwijt dat de kerk zich schuldig maakte aan ‘politiek katholicisme’. Ook in de Duitse rapporten, die hoe langer hoe grimmiger voor de kerk werden, komt deze beschuldiging herhaaldelijk terug. In de lente van 1942 was de toestand zo gespannen en werd er zoveel heen en weer geschreven, dat de kardinaal, die eraan vasthield niet rechtstreeks met de Duitsers in contact te komen, aan het militair bestuur liet vragen of dit bereid was een hooggeplaatst geestelijke te aanvaarden als tussenpersoon om onderhandelingen te voeren betreffende problemen die zowel kerk als staat aanbelangden. Reeder reageerde positief en aanvaardde de kandidatuur van kanunnik Van der Elst, gewezen legeraalmoezenier. Hij benoemde op zijn beurt als vertrouwensman Dr. Franz Thedieck, die tot dan toe te Brussel fungeerde als Generalreferent voor politieke aangelegenheden. Deze benoeming was voor Reeder zelf niet zonder risico. Thedieck was een gelovig en praktizerend katholiek, maar Reeder was de overtuiging toegedaan dat hij een betrouwbaar Duitser was en als katholiek aanvaardbaar voor Van Roey. Deze benoeming was evenwel niet naar de zin van Heydrich, hoofd van de Sicherheitspolizei, die tot zijn grote ergernis vernomen had dat Thedieck, in Duits uniform, voor de kardinaal geknield had en zijn ring gekust. Reeder probeerde hem gerust te stellen, maar Heydrich bleef van oordeel dat Reeder een verkeerde keuze had gedaan. Thediecks ‘Bindungen zu einem extremen Katholizismus’ maakten het hem onmogelijk de nationaal-socialistische belangen te verdedigen. Blijkbaar was men ook zijn verleden nagegaan: ‘Es zeigt sich immer wieder, dass sich Thedieck aufgrund seiner eigenen katholischen Disziplin niemals mit nationalsozialistischen und antiklerikalen, aber immer mit konfessionnell extrem katholisch eingestellten Persönlichkeiten verbunden hat’. Wat er ook van zij, Thedieck en Van der Elst konden het vrij goed met elkaar vinden. Eerstgenoemde vestigde de aandacht van de vertegenwoordiger van de kardinaal op het feit dat Reeder tot de gematigden behoorde, maar onder zware druk van de partijfanatici stond. Voor dit standpunt | |
[pagina 498]
| |
begrip tonend pleitte Van der Elst er bij de kardinaal voor, dat de kerk eveneens een gematigde houding zou aannemen om te voorkomen dat Duitsland in het bezette België een strakker beleid zou gaan voeren. De door de Duitsers uitgevaardigde verordeningen en de daarmee gepaard gaande maatregelen die elkaar opvolgden toen het oorlogstij begon te keren, waren echter niet van aard om de aartsbisschop tegenover de bezettende macht gunstiger te stemmen. Met persoonlijke brieven van Reeder en pastorale brieven aan de gelovigen (25 oktober en 2 december 1942) protesteerde hij heftig tegen de verplichte tewerkstelling van Belgen in het buitenlandGa naar voetnoot3. De militaire bevelhebber had geprobeerd van Van Roey te bekomen dat hij rechtstreeks of onrechtstreeks aan de bevolking zou uitleggen dat de opeising van arbeidskrachten een noodzakelijkheid was, maar de kardinaal had geweigerd. Bovendien had Van Roey geen antwoord gekregen op zijn verzoeken (7 februari en 12 maart 1942) een paar Belgische aalmoezeniers naar de in Duitsland tewerkgestelden te mogen sturen. Niettegenstaande de toenemende spanning bleven de Duitse autoriteiten in België nog van oordeel dat, globaal gezien, de invloed van de kardinaal op de clerus matigend was, al wisten ze zeer goed dat dit wel niet uit ‘Duitsvriendelijkheid’ gebeurde. | |
De positie van ReederOp 8 januari 1943 vestigde Van der Elst - op aandringen van Thedieck - er de aandacht van de aartsbisschop op, dat België het risico liep rechtstreeks door een Zivilverwaltung bestuurd te zullen worden als de door het verzet gepleegde aanslagen die in schrikwekkende mate toenamen niet ophielden, want dit gaf aan de leiders in Berlijn de indruk dat Reeder de situatie niet meer in handen had. Thedieck had gesuggereerd dat de kardinaal openlijk zijn afkeuring zou laten blijken voor het anti-Duits geweld. Van Roey was evenwel van oordeel dat zulks een eenzijdigheid zou zijn, als hij niet tegelijkertijd ook het neerschieten van gijzelaars veroordeelde. In dit geval, oordeelde Thedieck, was het beter helemaal niets te schrijven, want een veroordeling van de Duitse gedragslijn zou de positie van Reeder en meteen dan ook van het bezettingsregime alleen nog wankelbaarder | |
[pagina 499]
| |
maken. De kardinaal koos dan uiteindelijk een tussenweg; hij zou het geweld van de verzetsbewegingen afkeuren, maar uit hoofde van de represailles die ze onvermijdelijk uitlokten. Zo zouden impliciet de Duitse terreurraden toch veroordeeld worden. Op 17 januari 1943 werd deze ‘Oproep tot onze Landgenoten’ van alle kansels voorgelezen. Dat hij door de Duitse autoriteiten op gemengde gevoelens onthaald werd, is te zacht uitgedrukt. De houding ten opzichte van de aartsbisschop verstrakte: de rapporten van Van der Elst aan Van Roey liegen er niet om. Op 15 maart volgde een protestschrijven van de kardinaal tegen het onvermijdelijk geworden opeisen van de klokken, waarin ook een hernieuwde scherpe aanklacht voorkwam tegen de deportatie van de arbeiders. Deze onmiskenbare verstrakking in de houding van de kardinaal voelen we aan als het breekpunt in de evolutie van de verhouding tussen kerk en bezetter. Voor de ‘havikken’ in Brussel en Berlijn was het schrijven een aanleiding te meer om de politiek van Reeder en van de militaire bevelhebber von Falkenhausen verder in diskrediet te brengen. Reeder riskeerde inderdaad hoe langer hoe meer in ongenade te vallen. Half februari had Himmler hem op de vingers getikt. Een van de zaken die hem ten laste gelegd werden was, dat hij Thedieck - ‘unseliger Ratgeber auf politischem Gebiet in Belgien’ - nog niet de laan had uitgestuurd. Een ander verwijt was het feit dat hij, bij het vernemen van het overlijden van Staf De Clercq, niet onmiddellijk vanuit Keulen - waar hij zich met verlof bevond - naar Brussel was teruggekeerd om zijn invloed te laten gelden bij de keuze van een opvolger: ‘in einer solcher Spannungszeit (hat) der verantwortliche Deutsche Mann nicht in Urlaub zu sein’. Reeder had voor een politiek die hij gematigd wenste, weinig maneuvreer-ruimte. Van twee kanten stond hij onder een steeds toenemende druk. Enerzijds vonden Himmler en Heydrich zijn optreden onvoldoende radicaal en stuurden aan op een strakker beleid. Anderzijds was er een steeds groeiend verzet vanwege de bevolking, gaande van verholen plagerijen tot georganiseerde terreurdaden. De kerk, die in België zeer invloedrijk was, nam in het verzet een eigen plaats in. Na gedurende meer dan twee jaar vrij gematigd te zijn opgetreden en - vooral dank zij Van der Elst en Thedieck - tot een modus vivendi te zijn gekomen, waarin de Belgische kerk uiteindelijk toch over een grotere bewegingsvrijheid beschikte dan de kerk in Duitsland zelf, vond kardinaal Van Roey dat de maatregelen die door de bezetter getroffen werden niet meer door de beugel konden. In zijn pastorale brieven klaagt hij ze aan, tot groeiend ongenoegen van Reeder die maar al te goed besefte dat ze in de kaart van de partijbonzen speelden. | |
[pagina 500]
| |
Het was dan ook met de bedoeling Reeders positie te verstevigen dat de kardinaal - die principieel elk contact met oorlogsburgemeesters weigerde - er op aanraden van Van der Elst toch toe besloot een brief te schrijven aan de burgemeester van Antwerpen om hem zijn deelneming te betuigen in de rouw die de stad op 5 april had getroffen door de geallieerde luchtaanval die in Mortsel meer dan 800 doden en bij de 700 gekwetsten had gemaakt. Reeder wist het gebaar te appreciëren, maar hij kon niet nalaten te herhalen dat Van Roey met zijn brief van 15 maart een politieke daad had gesteld die uiterst ongelegen kwam, gezien zijn gespannen verhouding met de partijleiding. Hij nam het niet dat in de brief - ‘eine politische Kundgebung ersten Ranges’ - gesproken werd over ‘barbaren’ en over de ‘Franse Revolutie’, noch dat de kardinaal ongenuanceerd iedere vorm van collaboratie had veroordeeld. Hij vroeg zich met bitterheid af of dit de beloning was voor zijn welwillende houding tegenover de katholieke jeugdorganisaties die hij had laten voortbestaan. Reeders ontgoocheling is te begrijpen. Dat hij een gematigd beleid wenste te voeren is onbetwistbaar, maar hij simplificeerde de zaken toch wel enigszins als hij zich als verdediger van de kerk ging aanstellen. De activiteiten van KAJ en KSA waren door verordeningen van de bezettende macht beperkt. Andere beperkingen betroffen het oprichten van nieuwe scholen of klassen in het vrij onderwijs. Hoe dan ook, de reactie van de gegriefde Militärverwaltungschef was heftig. Om de kerk elke propagandamogelijkheid te ontnemen werd besloten haar geen papier meer te leveren en de toelating tot drukken te weigeren. Verder werden de geestelijken die in een Belgische gevangenis een straf uitzaten, naar Duitse gevangenissen overgebracht. Men verkoos deze maatregel boven een rechtstreeks ter verantwoording roepen van de kardinaal: men moest van hem vooral geen martelaar maken. Andere maatregelen werden in petto gehouden: een lijst van als Duitsvijandig bekend staande geestelijken werd opgesteld. Men zou ze, bij het minste incident, ook als er geen bewijs van schuld voorhanden was, naar een concentratiekamp sturen; verder zou stelselmatig de activiteit van de katholieke organisaties ingeperkt worden om ze uiteindelijk op te heffen. Dat Thedieck in april 1943 door Reeder aan de dijk gezet werd, heeft ongetwijfeld ook met de brief van 15 maart te maken. Voor zijn aan de kerk bewezen diensten liet van Roey hem door Van der Elst een gouden kruis als aandenken overhandigen. De standpunten verstrakten. De kardinaal was in ieder geval reeds begin mei van oordeel dat ook de secretarissen-generaal zich aan een niet te dulden collaboratie schuldig maakten. Misschien was dit mede een gevolg van de blijkbaar pro-Duitse houding | |
[pagina 501]
| |
van de heren De Winter en Schuind, maar de kardinaal scheen niet te beseffen dat een eventueel boycotten van de secretarissen-generaal onvermijdelijk zou leiden tot een vervangen door Duitse functionarissen, wat de bevolking niet ten goede zou komen. Toen Van der Elst hem daar attent op maakte, kreeg hij een zeer koel antwoord. | |
Leuvense universiteitIn diezelfde maand april werden de studenten van het eerste jaar wijsbegeerte tot verplichte arbeidsdienst opgeroepen. Van Roey moest het bericht via de pers vernemen. Onderhandelingen leidden tot niets. Het werd een krachtmeting tussen een woedende Reeder die de macht aan zijn kant had en een koppig-vasthoudende Van Roey die het recht voor zich opeiste. Een maand vroeger waren de eerstejaarsstudenten van de universiteiten, in het kader van de algemene mobilisatie van de arbeidskrachten, opgeroepen om zich vóór 20 maart vrijwillig aan te bieden. In Leuven weigerde de rector, Mgr. Van Waeyenbergh, de lijst van de eerstejaars te geven. Om niemand te compromitteren, verklaarde hij dat de lijst in veiligheid was gebracht en hij alleen wist maar men ze kon vinden. Reeders reactie was heftig. Hij liet de kardinaal weten dat als de lijst hem niet onmiddellijk overhandigd werd, de hele universiteit gesloten zou worden; de studenten zouden in geen andere universiteiten toegelaten worden; allen zouden naar Duitsland overgebracht worden; als ze ergens ondergedoken waren en onvindbaar bleken, zouden represailles genomen worden tegen hun families. Van Roey nam dan zelf zijn verantwoordelijkheid op. Hij liet Reeder weten dat hij, samen met het hele episcopaat, achter de houding van de rector stond. Op 5 juni werd deze laatste aangehouden. De universiteit zelf werd evenwel niet gesloten en de rector zou, na drieëneenhalve maand gevangenschap, vrijgelaten worden. Wel werd hem een verplichte residentie in het Brusselse opgelegd. | |
Gekeerde oorlogskansenEr volgde een periode van relatieve kalmte. De oorlogskansen waren nu definitief gekeerd. De Duitse luchtmacht was niet langer opgewassen tegen de geallieerde. Belgische steden werden gebombardeerd. Op 15 mei 1944 publiceerde kardinaal Van Roey een herderlijke brief over deze bombardementen die vaak lukraak werden uitgevoerd. Reeder beklaagde zich erover dat het protest zo laat kwam: de Franse bisschoppen hadden reeds op 17 februari een dergelijk schrijven aan de bevolking gericht. Hij stipte ook | |
[pagina 502]
| |
aan dat Van Roey rechtstreeks een beroep deed op de regeringen van Engeland en van de Verenigde Staten, terwijl het Franse episcopaat zich tot de Engelse en Amerikaanse bisschoppen had gewend. Reeder signaleerde voorts dat de kardinaal nog daags vóór de publikatie van zijn brief een audiëntie bij de koning had gehad, zodat het duidelijk was dat hier - zoals bij vroegere brieven - politiek overleg had plaatsgevonden. Of dit inderdaad het geval was, kan niet met zekerheid gezegd worden; wel staat vast dat kardinaal en vorst elkaar regelmatig ontmoetten, in een bepaalde periode bijna wekelijks, en over de evolutie van de toestand van gedachten wisselden. Op 7 juni, daags voor de landing in Normandië, werd de koning met zijn naaste familieleden naar Duitsland overgebracht. Officieel luidde het dat men hem voor zijn eigen veiligheid uit Laken weggehaald had. In feite was het omdat men van Duitse zijde voor een volksopstand beducht was en omdat men vreesde dat de koning gevraagd zou worden er de leiding van te nemen. Men had Van Roey van de wegvoering van de vorst niet op voorhand op de hoogte gebracht. Het kwam voor hem als een volkomen verrassing en hij heeft het de Duitsers zeer kwalijk genomen. Reeder meldde aan Berlijn dat de kardinaal, die zich steeds als een bemiddelaar tussen de koning en het volk had gevoeld en gedragen, dit ‘als een persoonlijk affront’ had aangevoeld. Een herderlijke brief, gedateerd 11 juni, zou op zondag 18 juni van op de kansel voorgelezen worden. Daarin werd gevraagd speciaal te bidden voor alle krijgsgevangenen en in het bijzonder voor de koning. Op een vrij triomfalistische toon werd ook gesproken over de nakende bevrijdingGa naar voetnoot4. In een rapport aan Berlijn zocht Reeder de misnoegdheid van de kardinaal uit te leggen door erop te wijzen dat de aartsbisschop in 1940 de capitulatie had gedekt en daarmee de verantwoordelijkheid op zich genomen dat de vorst in krijgsgevangenschap ging en zo naar Duitsland kon worden overgebracht. In juli 1944 besliste Hitler dat de Militärverwaltung de plaats moest ruimen voor een Zivilverwaltung, wat de oprichting van een Gau Flandern en een Gau Wallonien zou vergemakkelijken en aldus de Duitse greep op het land verstevigen. Enkele maanden later evenwel voltrok zich de bevrijding van het Belgisch grondgebied. Kardinaal Van Roey zou nu geconfronteerd worden met twee andere netelige problemen: de koningskwestie en de repressie. |
|