Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 431]
| |||||||
Schaduweconomie en economisch beleid
| |||||||
[pagina 432]
| |||||||
Nochtans ontsnapt een ruimte sector van menselijke en economische bedrijvigheden aan het gezichtsveld van de nationale registratie. Enerzijds komen bepaalde feiten gewoon niet aan het daglicht omdat zij ofwel door de maatschappij niet als waardige (economische) activiteit worden erkend, zoals huiselijke bezigheden of studie, ofwel om fiscale redenen versluierd worden, zoals het zwartwerk, niet pecuniaire voordelen en kapitaalverrichtingen. Anderzijds is het gezichtsveld zelf van de registratie te beperkt en worden externe effecten op het leefmilieu, het menselijk gedrag en de woon- en werksituatie over het hoofd gezien, evenals geruilde goederen of diensten waarbij geen geldmiddel de transacties tot de geregistreerde sector doet behoren. Uit dit eerste overzicht blijkt reeds dat de niet-geregistreerde sector een zeer heterogeen en omvangrijk geheel uitmaakt van de menselijke activiteiten en op zichzelf al de moeite waard is om bestudeerd te worden. Immers, de gebreken in de registratie spelen door in de indicatoren die aangewend worden om eventuele beleidsombuigingen te overwegen. Maatregelen, getroffen op grond van vervormde waarneming, kunnen onverwachte implicaties opleveren voor de macro-economische stabilisatie, de allocatieve efficiëntie, de inkomensverdeling en de maatschappelijke ordening in het algemeen. In tijden van economische crisis en van een voortdurend alternerend beleid loont het de moeite na te gaan hoe groot de niet-geregistreerde sector is in het geheel van de menselijke activiteit en hoe die sector kan leiden tot misvattingen in het beleid. | |||||||
Niet-geregistreerde onbetaalde arbeidDe niet-geregistreerde sector in de economie is, zoals reeds vermeld, een korf met zeer verscheiden samenstelling. De huiselijke activiteiten van de huisvrouw en de doe-het-zelver nemen het grootste deel voor hun rekening. Schattingen omtrent de waarde van de arbeid die thuis gepresteerd wordt, lopen sterk uiteen. Veel hangt ervan af of men de marktprijzen of de zogeheten opportuniteitskosten in ogenschouw neemt. In het eerste geval raamt men het bedrag dat besteed zou moeten worden om alle huisarbeid via het marktmechanisme te laten verrichten. De opportuniteitskosten daarentegen duiden aan wat de vlijtige huismieren zelf zouden kunnen verdienen indien ze hun arbeid op de markt aanboden, rekening gehouden met de arbeidsvraag, de scholingsgraad, de specifieke vaardigheden, enz... Persoonlijke preferenties in het al dan niet in aanmerking nemen van be- | |||||||
[pagina 433]
| |||||||
paalde activiteiten, samen met verschillende basisgegevens, maken dat de ramingen nogal eens uiteen willen lopen. Schattingen van John W. Kendrick van de universiteit van Washington voor de VS schommelen tussen 23 en 25% van het BNP, Morgan van de universiteit van Michigan houdt het bij 40%, terwijl Van Broekhoven van de UFSIA een ordegrootte van 40 tot 50% vooropsteltGa naar voetnoot1. Hoezeer ook discussie kan ontstaan over de nominale waarden, uit tijdreeksen valt alleszins een treffende overeenkomst op tussen de schommelingen van de genoemde ratio's en de Kondratieff-lange golfGa naar voetnoot2. Bart Callaert, Beschouwingen omtrent de niet-geregistreerde sector in de economie, Seminariepaper Overheidsbeheer, UFSIA, Antwerpen, 1981-1982, pp. 15 en 16.
| |||||||
[pagina 434]
| |||||||
Door meer huisarbeid te presteren en minder werk te laten uitvoeren, wapenen de gezinnen zich tegen recessie en depressie. Dit verband is uiteraard niet toevallig, doch een automatische massareflex die berust op de aloude economische wet van de nutsmaximalisatie van het individu. Naast de huiselijke bezigheden bestaat nog een ruime sector onbetaalde arbeid, meer bepaald de levering van goederen en diensten uit vrije wil. Men kan uiteraard aanvoeren dat vrijwilligerswerk vaak wordt uitgevoerd in een geheel van wederzijdse vriendendiensten die mekaar toch zouden compenseren in de lange termijn. Bovendien belonen gemoedsrust en voldoening van een behoefte naar altruïsme de vrijwillige arbeid. Dat neemt niet weg dat ook deze prestaties onzichtbaar blijven voor het oog van de administratie. Om een volledig beeld te krijgen van het werk dat pro deo wordt verricht, zouden tal van organisaties doorgelicht moeten worden zoals o.m. sportverenigingen, jeugdbewegingen, hobby-clubs, wijkraden, non-profitinstellingen, sociale opvangcentra, maar ook de brede waaier van individuele hulpverlening. Een niet gering te schatten subsector dus, die ons ertoe doet besluiten dat de reeds gepubliceerde cijfers (0,5 tot 2 procent van het BNPGa naar voetnoot3) op zijn zachtst uitgedrukt, onderschat zijn. Als derde onbezoldigde arbeidsvorm vertoont de academische werkzaamheid van de studenten een uitgesproken investeringskarakter en klimt op tot hoge ratio's (meer dan 10 procent van het BNPGa naar voetnoot4). Het aantal studenten groeit steeds aan en parallel hiermee verhoogt de verrekende loonbasis van steeds hoger geschoolde arbeidskrachten. Vermelde oorzaken doen het aandeel van de studie-activiteit ongetwijfeld toenemen. | |||||||
Niet-geregistreerde betaalde arbeidDe tot nog toe besproken niet-geregistreerde subsectoren hebben alle dit gemeen dat hun actieterrein zich buiten de monetaire sfeer bevindt. Heel wat bezoldigde bedrijvigheden vormen echter ook een belangrijke monetaire niet-geobserveerde sector. ‘God zegende de zevende dag en maakte hem heilig, want op die dag rustte God van al het werk dat Hij scheppend tot stand had gebracht’. De moderne mens heeft zijn zevende dag vaak een andere bestemming gegeven: in onze hedendaagse westerse wereld zou men God allicht van zwartwerk kunnen verdenken. Het boek Genesis was | |||||||
[pagina 435]
| |||||||
weliswaar niet bedoeld als een exact feitenrelaas van de schepping, en met deze boutade willen wij slechts de aandacht vestigen op de steeds groeiende zwartwerkmentaliteit, die ook de ‘vrije’ dagen niet spaart. Daar zwartwerk omwille van de geldelijke vergoeding eigenlijk deel uitmaakt van de belastbare massa, hebben zwartwerkers er alle belang bij hun werkzaamheden niet aan het licht te brengen. De sterke correlatie tussen fiscale druk en zwartwerk heeft hedendaagse economen als Laffer doen teruggrijpen naar de curve van Dupuit uit de klassieke economie-handboeken. Hun redenering lijkt plausibel: bij overdreven hoge belastingdruk zullen uiteindelijk toch minder belastingen worden geïnd, mede omdat meer energie wordt besteed aan het zwartwerk waarvan de vruchten niet meteen worden afgeroomd. Op die manier zou het zwartwerk een zelfregulerend mechanisme vormen voor een aanvaardbare belastingdruk en een heilzame werking hebben op de arbeidsstimulus. Om een tip van de sluikwerksluier op te lichten, moeten alle middelen worden aangewend, want zwart geld wordt moeilijk witgewassen. Een aantal methodes werden uitgewerkt, zoals de ‘discrepancy method’ waarmee prof. Frank van de ULB naast de officiële registratie een zwartwerksector van 20% van het BNP ontdekte. Gebruik makend van ‘currency demand deposit ratios’ varieerden schattingen voor de VS tussen 10 en 28%. Ook in dit geval kan aan de sterk uiteenlopende evaluaties vooralsnog geen hoge graad van wetenschappelijkheid worden toegekend, vooral nu onlangs een OESO-rapport slechts gewag maakte van een ongeloofwaardig percentage van amper 4,2 procentGa naar voetnoot5. Van overheidswege is in elk geval interesse gegroeid voor deze verborgen monetaire sector: vooral dan vanuit de bekommernis om door het recupereren van in het verleden gemiste belastingontvangsten de bittere pil van de begrotingstekorten wat te verzachten. Zo overweegt de Belgische regering ondermeer de invoering van een arbeidskaart die een controlemiddel moet worden om zwartwerkende werklozen op te sporen. Doch ook dit voorgestelde systeem is niet waterdicht. Om te beginnen kan men zich een dergelijke controle slechts voorstellen voor buitenfuncties en niet voor de bediende die in de stilte van zijn privé-kantoortje boekhoudingen bijwerkt. Vervolgens kunnen de gelukkigen die nog wel arbeid hebben rustig zwartwerk extra presteren tijdens hun uren: zij zijn immers in staat ten | |||||||
[pagina 436]
| |||||||
alle tijde hun arbeidskaart ter controle voor te leggen. En wat ten slotte met de bruggepensioneerden en hen die door weigering van werkloosheids-vergoeding hun arbeidskaart behielden en bijgevolg ongehinderd kunnen werken in de niet-geregistreerde sector? Van een jacht op het zwartwerk met McCarthy-allures is klaarblijkelijk nog geen sprake. Toch mogen we het reeds een overwinning van de rede noemen dat enkele beleidsmensen het probleem van de verborgen sectoren hebben onderkend. Onze economie is verziekt, maar het is mogelijk dat we ten dele slechts met een ingebeelde zieke te maken hebben, gezien de economische agenten zelf reeds een remedie hebben beproefd onder de vorm van omschakelingen naar de niet-geregistreerde sectoren. Het stellen van een verkeerde diagnose door de miskenning van de pogingen tot herstel die de ‘patiënt’ zelf reeds ondernomen heeft - kan leiden tot injecties en beleidsbeslissingen die onze economie koortsachtig in een spiraal leiden van onevenwicht naar onevenwicht. Een model maakt dit duidelijk. | |||||||
Gevolgen van een verkeerd geïnformeerd beleidWij hebben de feitelijke reacties op - en de te verwachten gevolgen van - een gebrekkig geïnformeerd herstelbeleid in een model ondergebracht. Het beschrijft de reacties van alle betrokken economische agenten (werkgevers, werknemers, consumenten) op de doorgevoerde of overwogen beleidsmaatregelen en gaat na welke weerslag dit kan hebben op de evaluatie van de geregistreerde en niet-geregistreerde ontwikkelingen van de inflatie, het BNP, de produktiviteit en de tewerkstelling (zie p. 437). Dit model vertrekt - in de linker bovenhoek - vanuit de constatering dat de groei van de economie laag ligt en dat een behoorlijk percentage van de beroepsbevolking werkloos raakt. In haar bekommernis om een anticyclisch beleid gaat de overheid over tot het stimuleren van de economische activiteit, uiteraard te goeder trouw. Ten gevolge van de onvolledige informatie over de economische activiteit gaat de overheid echter overstimuleren. Wordt dit gefinancierd door nieuwe belastinginkomsten, dan reageren de economische agenten door meer zwartwerk, waardoor de geregistreerde informatie nog meer onjuistheden gaat bevatten. Worden de nieuwe overheidsuitgaven gefinancierd door een verhoogd geldaanbod, dan is het effect inflatoir (→ inflatie) Het systeem van de indexatie van de kostfactor arbeid leidt tot een verhoging van de inkomens. Door de toepassing van een progressieve taxatie komen vele inkomenstrekkers in hogere belastingschijven terecht, waar- | |||||||
[pagina 437]
| |||||||
Model voor de causaliteit van het westers macro-economisch profiel op het beleidGa naar voetnoot6Bart Callaert, o.c., p. 28.
door ook zij geneigd zijn niet geregistreerde activiteiten te gaan doen. De inflatie verhoogt bovendien de prijs van een aantal diensten die vroeger door de gezinnen werden uitbesteed, maar waarvoor ze nu - omwille van | |||||||
[pagina 438]
| |||||||
de hogere prijzen - zelf (groenten kweken, haarkappen, schilderen,...) zullen trachten in te staan. De inflatie zorgt dus ook rechtstreeks voor een toename van de niet-geregistreerde sector, door de verhoging van de huiselijke activiteiten. De drievoudige, massale verschuiving naar de niet-geregistreerde sector bezorgt op haar beurt een overschatting van de ‘reële’ inflatie, omdat in markteconomieën als de onze de prijzen in die sector lager liggen dan op de officiële markt. (Dit in tegenstelling met de zwarte markten in centraal geleide economieën, waar men de inflatiegraad onderschat i.p.v. overschat, door dat men de daar duurdere niet-geregistreerde sector negeert.) Die overschatting van de inflatiegraad wordt vervolgens nog versterkt door een feed-back-effect. Het verminderde aanbod van bepaalde arbeidsactiviteiten op de officiële arbeidsmarkt jaagt de daaraan verbonden lonen en inkomens de hoogte in. De verhoogde arbeidskost doet de waargenomen inflatiegraad nog sterker toenemen en volkomen alle proporties verliezen. De globale resultaten van al die verschuivingen naar de niet-geregistreerde sector zijn: een vermindering van de groei van het BNP, een lage produktiviteit, een hoge werkloosheid en inflatie en een verminderde vrije tijd (linker kolom van het model). Het BNP groeit inderdaad minder snel aan door het afbrokkelen van het aantal geregistreerde activiteiten. Voor wat niet in gezinsverband zelf geproduceerd kan worden, gaat men eerst op zoek naar een persoon die zijn arbeid aanbiedt buiten het geobserveerde marktmechanisme om, tegen een lager loon. Ook de waargenomen produktiviteit groeit veel trager. Een regressie-analyse door Feige wijst uit dat in de jaren 70 de verandering in de produktiviteit voor 65% verklaard wordt door de groei van de monetaire niet-geregistreerde sectorGa naar voetnoot7. Naast de stijgende inflatie, die reeds werd verklaard, groeit ook de werkloosheid aan. Door het feit dat een groot aantal diensten nu door de gezinnen zelf geleverd worden (huiselijke arbeid), wordt de werkloosheid vooral in de niet-gespecialiseerde, ongeschoolde, grijze circuits stilaan uitzichtloos. Het zelf voldoen van een aantal ‘basic commodities’ vermindert tevens de vrije tijd, wat toch ook een welvaartsverminderend effect heeft. | |||||||
[pagina 439]
| |||||||
Al deze gevolgen samen maken uiteindelijk dat de economische agenten het vertrouwen verliezen in het beleid van de overheid. Het incivisme, gekenmerkt door een gebrek aan fiscale eerlijkheid, neemt toe, waardoor opnieuw een gedeelte van de economische activiteiten in de niet-geregistreerde sector verzeild raakt en het ‘officiële’ profiel van de economie nog slechter wordt. Maar het is opnieuw dat profiel dat door de overheid geobserveerd wordt en waaraan zij haar beleid aanpast. Hierdoor komen we terecht in een vicieuze cirkel van overstimuleren en wellicht zelfs een inkomensherverdeling die, zonder opzet, haar doel voorbijschiet. | |||||||
BesluitDe gehanteerde thermometer wijst steeds een verdere verslechtering aan van de ziekte van onze economie, die zoals gezegd een ‘malade imaginaire’ wordt. Om uit deze vicieuze cirkel, die tot een totaal onevenwicht zal leiden, te geraken, is er slechts één middel, nl. de toestand van onze patiënt reëvalueren door het wegwerken van fouten uit vorige diagnoses. Onze bedoeling was vooral de lezer ervan te overtuigen dat het probleem van de niet-geregistreerde sector te belangrijk is om het aan dilettanten over te laten. Onze hoop is wel gericht op creatieve economen die een realistischer beeld van de economische activiteit en de welvaart kunnen voorhouden door fundamentele verbeteringen in het meet- en registratie-instrumentarium. Zo zou kunnen voorkomen worden dat doel en resultaat van het economisch beleid sterk divergeren en dat de crisis slechts gevoed wordt in plaats van bestreden. | |||||||
Bibliografie
| |||||||
[pagina 440]
| |||||||
|
|