33
Ende 13 de Godt des vredes zy met u allen. Amen.
|
-
a
- 1.Cor. 9.22. Galat. 6.1.
-
1
- d’Apostel begrijpt hemselven mede, op dat de vermaninge te krachtiger zy.
-
2
- Namel. in den geloove, ende kennisse der Christelicke leere, voornamelick van de Christelicke vryheyt.
-
3
- Of, zijn verplicht, gehouden, Namelick, om de redenen die Paulus hier na sal verklaren.
-
4
- Dat is, de onwetenheden ende dwalingen die uyt swackheyt noch by haer zijn, voornamelick in dit stuck der leere.
-
5
- Dat is, der swacke. Siet Rom. cap. 14. vers 1.
-
6
- D. verdragen, als eenen last van haer nemen, ende haer helpen dragen. Siet Galat. cap. 6. versen 1, 2.
-
7
- Dat is, onse sinnelickheden volgen, ofte ons gemack ende profijt soecken, ons selven toe geven.
-
8
- Namel. wie hy zy. Niemant en wort hier uytgenomen.
-
9
- Veel meer dan sijnen swacken broeder.
-
10
- Ofte, in het goede, D. in saken die niet quaet zijn: ofte tot goet, voordeel, ende saligheyt des naesten.
-
11
- Siet Rom. cap. 14. vers 19.
-
12
- Het exempel Christi behoort veel te gelden by de Christenen, als zijnde een regel na welcken sy haer leven moeten aenstellen, Ioan. cap. 13. versen 15, 34. Philip. cap. 2. vers 5. ende het groote schande voor haer soude zijn, datse anders souden doen, als hy haer voor gedaen ende geleert heeft.
-
13
- Dat is, niet gesocht sijn gemack, eere, ofte profijt, Matth. cap. 20. vers 28.
-
14
- Nam. hy heeft hem alsoo gedragen: ofte, hem is geschiet.
-
b
- Psalm 69.10. Iesai. cap. 53. versen 4, 5.
-
15
- Dat is, de sonden, door welcke de menschen Gode smaetheyt aen doen, ofte, allerley verachtinge ende ongelijck der godtloosen.
-
16
- Dat is, hebbe ick op my genomen, ofte zijn my opgeleght, om die te boeten. David spreeckt hier als een voorbeelt van den Messias, ende van hem propheteerende, die onse sonden op hem genomen heeft om voor deselve te betalen, Iesa. cap. 53. versen 4, 5. 2.Corinth. cap. 5. vers 21. Dewijle dan daer uyt blijckt dat Christus niet sijn gemack ende voordeel en heeft gesocht, maer het onse, ende soo veel om onsent wille gedaen heeft, soo behooren wy insgelijcks te soecken het beste onses naesten, ende alles te doen dat tot sijne saligheyt dienstigh is. Siet Philip. cap. 2. versen 5, 6, 7, 8. 1.Ioan. 3.16.
-
17
- Namelick, in de schriften des Ouden Testaments: het welck nu oock geseght kan worden van de schriften des Nieuwen.
-
18
- Ofte, onderwijsinge, Namel. in saken die onse eeuwige saligheyt aengaen. Siet Ioan. 5.39. 2.Timoth. 3.15, 16.
-
19
- D. die uyt het lesen, aenhooren, ende overleggen der schriften verkregen worden.
-
20
- Namel. van de saligheyt door Christum sekerlick te sullen verkrijgen.
-
21
- Die deselve in ons werckt, door het middel van de heylige Schrifture, vers 4.
-
d
- Rom. 12.16. 1.Corinth. 1.10. Philip. 2.2. ende 3.16. 1.Petr. 3.8.
-
22
- Namel. in gevoelen aengaende de rechte leere, ende in goede genegentheden der herten tot malkanderen. Siet Rom. 12.16.
-
23
- D. na de rechtsinnige leere Christi. Ofte, na Christi Iesu exempel.
-
24
- Gr. eenmoedelick, dat is, met een herte ende ziele, Actor. 4.32.
-
25
- D. Godt, die daer is de Vader onses Heeren Iesu Christi, Ephes. 1.3, 17.
-
26
- Siet Rom. 14. versen 1, 3.
-
27
- D. soo wel de stercke de swacke, als de swacke de stercke: houdende malkanderen voor broeders, ende broederlick malkanderen bejegenende in liefde ende vrede.
-
28
- Dat is, na het exempel Christi.
-
29
- Namel. alsoo dat hy voor ons oock den doot is gestorven.
-
30
- D. om ons der heerlickheyt Godts deelachtigh te maken. Of, op dat daer door de heerlickheyt Godts soude verklaert worden.
-
31
- Hier verklaert hy breeder hoe Christus aengenomen heeft beyde de Ioden ende de Heydenen, om daer door beyde te vermanen, dat sy oock alsoo malkanderen moeten aen-nemen.
-
32
- D. der Ioden, die besneden zijn, Rom. 4.12. dien hy, zijnde de Heere over alle, als een dienaer, den wegh der saligheyt heeft verkondight, ende onder haer alleen sijnen dienst bedient, Matth. 15. vers 24. ende 20.28.
-
33
- Namel. op dat die niet en soude gekrenckt worden: maer dat Godt waerachtigh soude worden bevonden in sijne beloften.
-
34
- Dat is, die den vaderen eertijts in den Ouden Testamente zijn gedaen. Siet 2.Corinth. cap. 1. vers 20.
-
35
- Hier bewijst hy het tweede deel, namelick dat Christus oock de Heydenen heeft aengenomen: volgens de beloften, ende toeseggingen Godts in den Ouden Testamente.
-
36
- Ofte, over de barmhertigheyt, Namelick, die uyt enckele genade oock aen haer betoont is, gelijck den Ioden geschiet was, Deut. cap. 7. versen 7, 8.
-
37
- Dat is, tot de kennisse des waren Godts ende tot het geloove gebracht zijnde, hem souden dancken, eeren, ende dienen, ende eyndelick sijner heerlickheyt mede deelachtigh worden.
-
38
- In alle dese plaetsen, die hier uyt den Ouden Testamente worden tot bewijs voort gebracht, moet voornamelick gelet worden op het woort Heydenen. De verklaringen siet op elcke plaetse.
-
e
- 2.Sam. 22.50. Psalm 18.50.
-
h
- Iesa. 11.10. Apoc. 5.5. ende 22.16.
-
39
- D. op wien men hopen moet: 1.Timoth. cap. 6. vers 17. ende die de hope in ons werckt door sijne beloften ende geest, 1.Petr. 1.3.
-
40
- Dat is, met een rechte ende geduerige geestelicke blijdtschap, Philip. 4.4.
-
41
- D. terwijle ghy gelooft in dit leven. Of, beneffens uw’ geloove, met het welcke altijt vergeselschapt zy blijdtschap ende vrede.
-
42
- Gr. in de kracht des Heyligen Geests, die nu dese geestelicke gaven ende deughden door sijne kracht in de menschen werckt, 1.Cor. 12.6, 11.
-
43
- Hier begint de Apostel desen brief te besluyten, hem ontschuldigende dat hy soo breet ende soo vrymoedelick aen haer hadde geschreven, ende beloovende dat hy selve tot haer soude komen.
-
44
- D. ick vertrouwe ofte versekere my vastelick na het oordeel der liefde, die alles gelooft, 1.Corinth. cap. 13. vers 7. dewijle ick weet dat ghy sulcks metter daet betoont.
-
45
- Ende dat derhalven, die oneenigheyt onder u ontstaen over het gebruyck der middelmatige dingen, niet uyt boosheyt ofte haet tegen malkanderen, maer uyt swackheyt voort komt.
-
46
- Dat is, allerley kennisse, Namel. van geestelicke saken ter saligheyt noodigh: Want hoewel onder haer vele swacke ende onverstandige waren, soo waren der oock vele Godtsalige, verstandige, ende wel-geoeffende in de Christelicke leere, ten welcker aensien hy dit seght. Siet dergelijck 1.Corinth. cap. 1. vers 5.
-
47
- Dat is, eenighsins: ofte, ten deele te stoutelicker.
-
48
- Namel. met hier ende daer uwe gebreken vrymoedelick aen te wijsen, ende te bestraffen.
-
49
- D. op dat ghy op dese dingen, die ghy selve wel weet, ende niet wel in het werck en stelt, met ernst soudet dencken, ende deselve betrachten.
-
50
- Namelick, des Apostelschaps, Rom. 1.5. dat is, om dat ick van Godt daer toe gestelt ende beroepen ben, ende ick my in mijn ampt getrouwelick moet quijten. siet het volgende vers. Of, door de genade.
-
51
- Gr. leitourgos. Siet van dit woort Actor. cap. 13. vers 2. Rom. 13.6. Hebr. 8. vers 2.
-
52
- Siet Actor. cap. 9. vers 15. ende 13.2. Rom. cap. 11. vers 13.
-
53
- D. dat Godt my toevertrouwt heeft, ende belast te leeren met prediken ende schrijven.
-
54
- Ofte, op-offerende, D. als een heyligh werck bedienende: gelijck der Priesteren werck was.
-
55
- D. niet die de Heydenen sullen op-offeren, gelijck Rom. 12.1. maer die ick uyt den Heydenen tot Godt sal bekeeren, ende alsoo Gode sal op-offeren door mijnen dienst. Siet diergelijcke Malach. 1.11.
-
58
- Namel. door dien ick soo vele Heydenen door mijnen dienst tot het geloove gebracht hebbe.
-
59
- Die mijnen dienst gezegent heeft, ende die als de eenige Autheur van hare bekeeringe, door my als sijn instrument, gewrocht heeft.
-
60
- Gr. die tot Godt, namelick als den eenigen Autheur van den zegen ende bevoorderinge mijnes diensts, behooren.
-
61
- D. niet konnen met goede conscientie yet voort brengen.
-
62
- D. dat Christus niet soo wel door my als door yemant van de andere Apostelen krachtelick gewrocht heeft, Galat. cap. 2. vers 8.
-
63
- D. om de Heydenen, wiens Apostel ick voornamelick ben, tot de gehoorsaemheyt des geloofs ende des Euangeliums te brengen.
-
64
- Gr. met woort, ende met werck, Dat is, met de predicatie des Euangeliums.
-
65
- D. met veel arbeyt, swarigheyt, ende moeyte. Ofte, met wonderwercken ende mirakelen: gelijck in het volgende vers verklaert wort.
-
66
- De krachtige werckingen des heyligen Geests in de herten der menschen.
-
67
- D. in de omliggende landen, als namelick in Arabien, Gal. 1.17. tot Damascus, Gal. 1.17. tot Antiochien, Act. 13.1. tot Seleucien, Actor 13.4. in Cypren, Act. 13. vers 4. in Pamphilien, Actor. 13.13. in Pisidien, Act. 13. vers 14. in Lycaonien, Actor. 14.6. in Cilicien, Act. 15. vers 41. in Phrygien, Actor 16.6. in Galatien, Actor 16.6. tot Troas, Act 16. vers 8. tot Athenen, Actor. 17.15. tot Ephesen, Act. 19.1. in Achajen, Act. 18. vers 27. in Macedonien, Actor. 16. vers 10. ende andere. Of, in ’t ronde, van het eene lant reysende in het ander, herwaerts ende derwaerts.
-
68
- Een lant gelegen aen de Adriatische zee ende palende aen Macedonien, nu genaemt Slavonien.
-
69
- Dat is, alle die landen met de predicatie ende kennisse des Euangeliums Christi vervult hebbe.
-
70
- Namel. met een heylige ende loflicke eergierigheyt, my bevlijtigende boven andere om alomme eerst te prediken.
-
71
- Dat is, de kennisse ende leere Christi.
-
72
- Dat is, verkondight, ofte bekent.
-
73
- D. dat van een ander aldaer eerst geleght was. Siet 1.Corinth. cap. 3. vers 10.
-
74
- Namel. om het Euangelium in die landen te verbreyden, daer het noch niet verkondight en was geweest, ende om aldaer nieuwe Kercken te planten. Siet Rom. 1.13.
-
k
- Rom. 1.13. 1.Thess. 2.18.
-
75
- Namelick, daer het Euangelium van nieuws behoeft gepredickt te worden.
-
76
- Namel. van Syrien, Grieckenlant, ende Asien. Gr. climasi, waer mede beteeckent worden lantstreken die op verscheydene hooghten liggen.
-
l
- Rom. 1.10. ende 15.32. 1.Thess. 3.10. 2.Tim. 1.4.
-
77
- Namel. het welck ick voorgenomen hebbe te doen, om dat aldaer het Euangelium noch niet en is verkondight geweest.
-
78
- Namel. door Godts wille, ofte soo het Godt sal believen, vers 32. Rom. 1.10.
-
79
- D. ick en ben daer van wel noch niet versekert door eenige openbaringe, maer hebbe evenwel hope daer van, gelijck blijckt Rom. 1.10.
-
80
- D. mijn reyse alsoo te nemen, dat ick over Italien ende door Roomen sal gaen. Want andersins het naeste ende rechtste, om te varen uyt Syrien ofte oock Grieckenlant na Spanien is niet over Italien maer tusschen Africa ende Sicilien door, latende Sicilien met Italien aen de rechter hant.
-
81
- D. van eenige van uwe gemeynte, om my te vergeselschappen, ende oock in den dienst by te staen.
-
82
- D. een weynigh, gelijck vers 15.
-
m
- Actor. 19.21. ende 24.17.
-
84
- D. dat ick niet terstont my op de reyse en begeve om tot u te komen, is om dat ick eerst nootsakelick van hier na Ierusalem moet reysen.
-
85
- D. om de arme ende verdruckte geloovige binnen Ierusalem de aelmoessen te brengen die voor haer vergadert zijn: gelijck in het volgende vers verklaert wort.
-
86
- D. de gemeynten in Macedonien.
-
87
- N. uyt eygene ende vrywillige beweginge ende medelijden.
-
88
- Gr. een sekere gemeynschap, of, mededeelinge.
-
89
- D. geloovige, vers 25.
-
90
- Dit verhaelt hy wederom om dese hare vrywilligheyt te prijsen, ende daer mede de Romeynen, stilswijgende te vermanen, datse haer exempel behoorden na te volgen, alsoo sy niet minder in goeden voorspoet waren als die van Grieckenlant.
-
91
- D. zijn verplicht om haer bystant te doen. Dit seght hy niet om te verminderen hare vrywilligheyt, maer om de Romeynen daer mede heuschelick te vermanen, dat sy oock daer toe verplicht zijn om deselve reden die volght.
-
n
- 1.Cor. 9.11. Galat. 6.6.
-
92
- D. de leere des Euangeliums Christi, in welcke alle schatten der geestelicke goederen verborgen zijn: welcke der Ioden, ofte der gemeynte te Ierusalem goederen genaemt worden, om dat Christus den Ioden voornamelick is belooft, ende om dat het Euangelium uyt de gemeynte van Ierusalem door de geheele werelt onder de Heydenen verbreyt is, Ies. 2.3. Actor. 1.4, 8.
-
93
- D. door de groote weldaet van haer ontfangen verplicht, om het selve eenighsins te vergelden. Siet 1.Corinth. cap. 9. vers 11. Galat. 6.6.
-
94
- Gr. vleeschelicke: Dat is, noodigh tot onderhoudt des vleeschs, dat is, des lichaems.
-
95
- D. dese reyse, ende desen dienst.
-
96
- Namel. des geloofs ende der liefde die de voorseyde gemeynte voort gebracht hebben. Soo wort genaemt hare mildadigheyt, om dat het ware geloove sulcke vruchten moet voort brengen, ende door de wercken der liefde dadigh zijn, Galat. cap. 5. versen 6, 22.
-
97
- Dat is, getrouwelick sal over gebracht hebben, alsoo het in mijne handen vertrouwt ende als verzegelt is, gelijck een schat in een kiste verzegelt wort, op dat daer van niet afgenomen en worde.
-
98
- Gr. door u, dat is, door uwent, ofte door uwe stadt.
-
99
- Siet hier van vers 24.
-
100
- Gr. in volheyt des zegens, dat is, ick sal met my brengen een volle ofte overvloedige geestelicke zegeninge, om u te verstercken door mijne predicatien in de Christelicke leere, door welcke ons de eeuwige zegeninge Godts verkondight wort.
-
2
- Dat is, soo lief als ghy hebt den Heere Iesum Christum: ofte, doet het niet soo seer ofte alleen om mijnent, als voornamelick om Christi wille.
-
3
- Namel. ofte, waer mede Godt u lief heeft, Rom. 5.5. Ofte, waer mede ghy Godt ende uwen naesten lief hebt.
-
4
- D. die de Heylige Geest in onse herten werckt ende ontsteeckt. Ofte, waer mede hy ons lief heeft.
-
5
- Dat is, ernstelick, heftighlick, ende geduerighlick aenhoudt, gelijck doen de gene die strijden, die malkanderen bystaen, ende met strijden aenhouden, tot datse de overwinninge verkrijgen. Siet Genes. cap. 32. vers 26.
-
6
- Namel. die de wapenen zijn, met welcke de geloovige hare vyanden bestrijden.
-
7
- Namel. die de leere des Euangeliums verwerpen ende tegenstaen: ende my om deselve haten. Dese hebben den Apostel gesocht te Ierusalem te dooden, doch hy is uyt hare handen verlost. Siet Actor. cap. 21. versen 27, 33. Dit wist Paulus te voren dat hem wedervaren soude, Actor. 20.22. Siet 2.Thess. 3.2.
-
8
- Namelick, van de vergaderde aelmoessen getrouwelick over te brengen.
-
9
- Dat is, aen de arme geloovige binnen Ierusalem.
-
11
- Dat is, soo het Godes wille sal zijn. Siet Rom. cap. 1. vers 10. ende Iacob. cap. 4. versen 13, 14, 15.
-
12
- Gr. mach ruste nemen. Siet Matth. cap.11. vers 28. Namel. door onse onderlinge tegenwoordigheyt ende t’samensprekingen.
-
13
- D. die den Autheur is van alle zegeninge, goet, ende voorspoet: ende die wil dat onder sijne kinderen altijt vrede gehouden worde, Rom. 16.20. 1.Corinth. 14.33. 2.Cor. 13.11, 13. Phil. 4.9. 1.Thess. 5.23. 2.Thess. 3.16. ende Hebr. 13.20.
|