| |
| |
| |
Tellinge der Israëliten, van twintigh jaren oudt, ende daer boven, bequaem ter oorloge, vers 1, etc. in’t bysonder van elcken stam, uytgenomen den stam Levi, 5. in het gemeyn van alle getelde t’samen, 51. den welcken het lant Canaan, door’t lot uytgedeelt moeste worden, na proportie van de grootte, ofte kleynheyt der stammen, 52. Tellinge der Leviten alleene, 57. Doch in de tellinge der Leviten en is niemant geweest van de gene, die in de woestijne Sinai na haren uyttocht uyt Egypten getelt waren, dan Iosua, ende Caleb, 65.
| |
1
HEt geschiedde nu 1 na die plage, dat de HEERE sprack tot Mose, ende tot Eleazar den sone Aarons; den Priester, seggende:
| |
2
2 Neemt de somme van de geheele vergaderinge der kinderen Israëls op; a van twintigh 3 jaer oudt, ende daer boven, na het huys harer vaderen: 4 alle die ten heyre in Israël uyttreckt.
| |
3
Mose dan, ende Eleazar de Priester sprakense aen, in de 5 vlacke velden Moabs, aen 6 de Iordane van Iericho, seggende:
| |
4
7 [Dat men opneme] van twintigh jaer oudt, ende daer boven; b gelijck als de HEERE Mose geboden hadde, ende den kinderen Israëls, 8 die uyt Egyptenlande uytgetogen waren.
| |
5
Ruben c was de eerstgeboren Israëls: de sonen Rubens waren Hanoch; 9 [van welcken] was het geslachte der Hanochiten; van Pallu het geslachte der Palluiten:
| |
6
Van 10 Hezron het geslachte der Hezroniten: van Carmi ’t geslachte der Carmiten.
| |
7
Dit zijn de geslachten der Rubeniten: ende hare getelde waren drie en veertigh duysent, ende seven hondert, ende dertigh.
| |
8
Ende de 11 sonen van Pallu waren Eliab.
| |
9
Ende de sonen Eliabs waren Nemuël, ende Dathan, ende Abiram: d dese Dathan, ende Abiram waren de 12 geroepene der vergaderinge, die gekijf maeckten tegen Mose, ende tegen Aaron, 13 in de vergaderinge van Korah, als sy gekijf tegen den HEERE maeckten,
| |
10
Ende de aerde haren mont 14 op dede, ende verslontse 15 met Korah, als die vergaderinge storf: doe het vyer twee hon- | |
[fol. 71v\Tellinge des volcks.Geslachten Levi.]
| |
dert ende vijftigh mannen verteerde, ende werden 16 tot een teecken.
| |
11
Maer de kinderen Korahs 17 en storven niet.
| |
12
De sonen Simeons na hare geslachten; van 18 Nemuël het geslachte der Nemuëliten: van Iamin het geslachte der Iaminiten: van Iachin het geslachte der Iachiniten:
| |
13
Van 19 Zerah, het geslachte der Zerahiten: van Saul het geslachte der Sauliten.
| |
14
Dat zijn de geslachten der Simeoniten: 20 twee en twintigh duysent, ende twee hondert.
| |
15
De sonen Gads na hare geslachten; van 21 Zephon, het geslachte der Zephoniten: van Haggi, het geslachte der Haggiten: van Suni, het geslachte der Suniten:
| |
16
Van 22 Ozni, het geslachte der Ozniten: van Heri, het geslachte der Heriten:
| |
17
Van 23 Arod, het geslachte der Aroditen: van Areli, het geslachte der Areliten.
| |
18
Dat zijn de geslachten der sonen Gads, na hare getelde, veertigh duysent, ende vijf hondert.
| |
19
De sonen van Iuda waren, Er, ende Onan: e maer Er, ende Onan 24 storven in den lande Canaan.
| |
20
Alsoo waren de sonen van Iuda na hare geslachten; van Sela, het geslachte der Selaniten: van 25 Perez, het geslachte der Pereziten: van Zerah, het geslachte der Zerahiten.
| |
21
Ende de sonen f Perez waren; van Hezron, het geslachte der Hezroniten: van Hamul, het geslachte der Hamuliten.
| |
22
Dat zijn de geslachten van Iuda, na hare getelde: ses en seventigh duysent, ende vijf hondert.
| |
23
De sonen Issaschars, na hare geslachten, waren; 26 [van] Tola het geslachte der Tolaïten; van Puva het geslachte der Puniten.
| |
24
Van 27 Iasub, het geslachte der Iasubiten: van Simron, het geslachte der Simroniten.
| |
25
Dat zijn de geslachten Issaschars, na hare getelde: vier en sestigh duysent, ende drie hondert.
| |
26
De sonen Zebulons, na hare geslachten, waren; van Sered, het geslachte der Serediten: van Elon, het geslachte der Eloniten: van Iahleël, het geslachte der Iahleëliten.
| |
27
Dat zijn de geslachten der Zebuloniten, na hare getelde: sestigh duysent, ende vijf hondert.
| |
28
De sonen Iosephs, na hare geslachten, waren Manasse, ende Ephraim.
| |
29
De sonen Manasses waren; g van Machir het geslachte der Machiriten: Machir nu gewan Gilead: van Gilead was het geslachte der Gileaditen.
| |
30
Dit zijn de sonen Gileads; 28 [van] 29 Iezer, het geslachte der Iezriten: van Helek, het geslachte der Helekiten.
| |
31
Ende [van] Asriël, het geslachte der Asriëliten: ende [van] Sechem, het geslachte der Sechemiten.
| |
32
Ende [van] Semida het geslachte der Semidaïten: ende [van] Hepher, het geslachte der Hepheriten.
| |
33
h Doch 30 Zelaphead de sone Hephers en hadde geene sonen; maer dochters: ende de namen der dochteren Zelapheads waren, Machla, ende Noa, Hogla, Milka, ende Tirza.
| |
34
Dat zijn de geslachten Manasses: ende hare getelde waren twee en vijftigh duysent, ende seven hondert.
| |
35
Dit zijn de sonen Ephraims, na hare [kolom] geslachten; van Sutelah, het geslachte der Sutelahiten: van Becher, het geslachte der Becheriten: van Tahan, het geslachte der Tahaniten.
| |
36
Ende dit zijn de sonen Sutelahs: van Eran, het geslachte der Eraniten.
| |
37
Dat zijn de geslachten der sonen Ephraims, na hare getelde; twee en dertigh duysent, ende vijf hondert: Dat zijn de sonen Iosephs, na hare geslachten.
| |
38
De sonen Benjamins, na hare geslachten; van Bela, het geslachte der Belaïten: van Asbel, het geslachte der Asbeliten: van 31 Ahiram, het geslachte der Ahiramiten:
| |
39
Van Sephupham, het geslachte der Suphamiten: van Hupham, het geslachte der Huphamiten.
| |
40
Ende de sonen Bela waren Ard, ende Naaman: [van Ard] ’t geslachte der Arditen: van Naaman, ’t geslachte der Naamiten.
| |
41
Dat zijn de sonen Benjamins, na hare geslachten: ende hare getelde waren vijf en veertigh duysent, ende ses hondert.
| |
42
Dit zijn de sonen van Dan na hare geslachten; van 32 Suham, het geslachte der Suhamiten: dat zijn de geslachten van Dan na hare geslachten.
| |
43
Alle de geslachten der Suhamiten, na hare getelde, waren vier en sestigh duysent, ende vier hondert.
| |
44
De sonen Asers na hare geslachten; waren van Imna, het geslachte der Imnaïten: van Isvi, het geslachte der Isviten: van Beria het geslachte der Beriïten.
| |
45
Van de sonen Beria waren; van 33 Heber het geslachte der Hebriten: van Malchiël, het geslachte der Malchiëliten.
| |
46
Ende de name der dochter Asers was Serah.
| |
47
Dat zijn de geslachten der sonen Asers, na hare getelde, drie en vijftigh duysent, ende vier hondert.
| |
48
De sonen van Naphtali, na hare geslachten; van 34 Iahzeël het geslachte der Iahzeëliten: van Guni, het geslachte der Guniten.
| |
49
Van Iezer, het geslachte der Iezeriten: van 35 Sillem, het geslachte der Sillemiten.
| |
50
Dat zijn de geslachten van Naphtali, na hare geslachten: ende hare getelde waren vijf en veertigh duysent, ende vier hondert.
| |
51
Dat zijn 36 de getelde der sonen Israëls, ses hondert duysent, een duysent, seven hondert ende dertigh.
| |
52
Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:
| |
53
37 Desen sal het lant uyt gedeelt worden ten erffenisse, 38 na het getal der namen.
| |
54
i Den genen die vele zijn, sult 39 ghy hare erffenisse meerder maken, ende dien die weynigh zijn, sult ghy hare erffenisse minder maken: Eenen yegelicken sal, na sijne getelde, sijne erffenisse gegeven worden.
| |
55
Het lant nochtans sal k door het 40 lot gedeelt worden: na de namen der stammen harer vaderen sullen 41 sy erven.
| |
56
Na 42 het lot sal elcks 43 erffenisse gedeelt worden, tusschen den velen, ende den weynigen.
| |
57
l Dit zijn nu de getelde van Levi, na hare geslachten; van Gerson, het geslachte der Gersoniten: van Kehath, het geslachte der Kehathiten: van Merari, het geslachte der Merariten.
| |
58
Dit zijn de geslachten van Levi, het | |
[fol. 72r\Dochteren Zelapheads.]
| |
geslachte der 44 Libniten, het geslachte der 45 Hebroniten, ’t geslachte der 46 Mahliten, het geslachte der Musiten, het geslachte der 47 Korhiten: Ende Kehath gewan Amram.
| |
59
m Ende de naem der huysvrouwe Amrams was Iochebed de dochter van Levi, welcke 48 [de huysvrouwe] Levi baerde in Egypten: ende dese baerde den Amram, Aaron, ende Mose, ende Mirjam hare suster.
| |
60
Ende den Aaron werden geboren Nadab, ende Abihu, Eleazar, ende Ithamar.
| |
61
n Nadab nu, ende Abihu waren gestorven; doe sy vreemt vyer brachten voor het aengesicht des HEEREN.
| |
62
Ende hare getelde waren drie en twintigh duysent, al wat manlick is, 49 van een maent oudt, ende daer boven: want dese en werden niet getelt 50 onder den kinderen Israëls, om dat hen geen erffenisse gegeven wert, onder den kinderen Israëls:
| |
63
Dat zijn de getelde van Mose, ende Eleazar den Priester: die de kinderen Israëls 51 telden in de vlacke velden Moabs, aen de Iordane van Iericho.
| |
64
Ende onder dese en was niemant uyt de getelde, van Mose, ende Aaron den Priester; 52 als sy de kinderen Israëls telden in de woestijne van Sinai.
| |
65
o Want de HEERE hadde van die geseyt, dat sy in de woestijne 53 gewisselick souden sterven: ende daer en was niemant van hen over gebleven, dan 54 Caleb de sone van Iephunne, ende Iosua de sone van Nun.
|
-
1
- Verstaet de plage vermelt in het voorgaende 25. cap. door dewelcke vier en twintigh duysent Israëliten omme gekomen zijn, ter oorsake van hare hoererije met de Moabitische vrouwen, ende afgoderije met Baal-Pehor bedreven. Na dese plagen en waren geene meer (dan Iosua ende Caleb) overigh van de gene die boven de twintigh jaren oudt zijnde, om hare murmureeringe, waren veroordeelt in de woestijne te moeten sterven, eer de kinderen Israëls in de besittinge des beloofden lants treden souden. Siet boven cap. 14. versen 33, 34, 35. Item, siet in dit Capittel versen 63, 64, 65. Deut. cap. 2. vers 14.
-
2
- Dese tellinge der kinderen Israëls wort gehouden voor de derde, na datse uyt Egypten gescheyden waren. De eerste was in het selve jaer als sy uyttogen, Exo. 30.12. etc. De tweede was in ’t beginsel des tweeden jaers, Num. 1.2. De derde dese, van welcke hier gesproken wort.
-
3
- Hebr. een soon van twintigh jaer oudt. Alsoo in ’t volgende.
-
4
- Siet boven 1. op vers 3.
-
5
- Siet boven 22.1. ende onder in dit cap. vers 63. ende 33. vers 48.
-
6
- Alwaer dese riviere haer na by de stadt van Iericho wendt. Alsoo boven 22.1. ende onder vers 63.
-
7
- Dit woort is hier tot vervullinge in gevoeght, uyt het voorgaende 2 vers. Evenwel het kan na gelaten worden, de oversettinge aldus gestelt zijnde: Van twintigh jaer oudt, ende daer boven, etc. sulcks dat dit het begin soude zijn van de rolle, die Moses gemaeckt, ende den volcke voorgelesen heeft.
-
8
- Siet boven c. 1. vers 2. ende vergelijckt Exod. cap. 30. vers 12.
-
c
- Genes. 46.9. Exod. 6.13. 1.Chron. 5.1.
-
9
- Het woordeken van, is hier in gevoeght, na gelijckheyt der volgender maniere van spreken. Alsoo oock onder vers 23. etc. Het andere moet dickwils na de eygenschap der Hebreeuscher tale tot vervullinge van den sin, als een byvoeghsel, ingelaten worden.
-
11
- Het getal van velen, voor het getal van eenen. Siet Genes. 21. op vers 7. ende cap. 46. op vers 7.
-
12
- Siet boven cap. 1. op vers 16. ende 16.2.
-
13
- Verstaet die muytige ende oproerige t’samenrottinge, daer van Korah het hooft geweest was. Siet boven 16.1, 2, 3.
-
14
- D. open spleet, seer wijde, ende diepe kloven makende.
-
15
- Verstaet met Korahs huysgesin, dat doe by hem was, boven 16.32. Want Korah selve was met de twee hondert vijftigh mannen verbrant. in het selve Cap. vers 35.
-
16
- Hebr. tot een baniere, D. tot een merckelick exempel van eene rechtveerdige straffe Godes over de gene, die oproer ende scheuringe aenrichten tegens de order die Godt in sijne Kercke, ende de Republijcke gestelt heeft.
-
17
- T.w. nochte door ’t vyer, dat haren vader ende sijn rot verteert hadde, nochte door de versinckinge in der aerden, met het huysgesin hares vaders. ’tWelcke geschiet is om datse niet en hadden in die muyterije bewilliget, ende mochten in den dienst des Tabernakels besigh zijn.
-
18
- Anders genoemt Iemuël, Genes. 46. vers 10.
-
19
- Die oock Zochar genoemt wort, Genes. 46.10.
-
20
- Merckt, dat haer getal seer vermindert was, van het gene dat verhaelt wort bov. c. 1. vers 23. mogelick om datse Zimri den sone Salu, die een Overste der Simeoniten was, in ’t stuck sijner boosdaet, vermelt bov. 25.14. waren toe gedaen geweest, ja daer in hen na gevolget hadden.
-
21
- Hebr. Tsephon, die oock Ziphion genoemt wort, Gen. 46. vers 16. Vergel. voorder dese namen met het voorgemelte 46. cap. Genesis: item, met 1.Chron. capp. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8, etc.
-
22
- Die oock schijnt Ezbon genaemt te zijn, Genes. 46.16.
-
23
- Genaemt Arodi, Genes. 46.16.
-
e
- Genes. 38.7, 10. ende 46.12.
-
24
- T.w. door een rechtveerdigh oordeel Godes, ’t welcke gingh over hare groote ende grove sonden. siet Gen. 38. op vers 7.
-
26
- Siet boven op het vers 5.
-
27
- Oock Iob genaemt, Gen. 46.13.
-
28
- Dit woordeken is hier, ende in de twee volgende verssen by gevoeght uyt de voorgaende, ende navolgende maniere van spreken deses Capittels. Siet boven op vers 5.
-
29
- And. genoemt Abiezer, Ios. 17.2. ende elders.
-
31
- Die oock schijnt Ehi genaemt te zijn, Genes. 46.21. ende Achrach, 1.Chron. 8. vers 1.
-
32
- Die oock schijnt Chuschim genoemt te zijn, Gen. 46.23.
-
33
- Hebr. Cheber, met de letter Chet.
-
34
- Hebr. Iachtseël, ofte, Iachtsiël, als 1.Chron. 7.13.
-
35
- Die oock Schallum genoemt wort, 1.Chron. 7.13.
-
36
- Merckt hier de gewisse waerheyt, ende mogende kracht Godes, in de beloofde vermenighvuldinge van Abrahams zaet. Want alsoo in 38 jaren meer dan ses hondert duysent ende drie duysent Israëliten gestorven waren, soo heeft nochtans Godt te wege gebracht, dat het selve getal, het welcke verhaelt wort bov. 1.46. gebleven is, uytgenomen een duysent ende eenige honderden.
-
37
- Te weten, geslachten der stammen.
-
38
- D. na dat een geslachte kleyn, ofte groot is, Dat is, uyt weynige, ofte uyt vele menschen bestaende, welcker namen in een register waren op geteeckent. Vergel. ’t volgende vers.
-
39
- Het welcke door Mose geschiet is op dese zijde van den Iordaen, onder de stammen Rubens, ende Gads, ende den halven stamme Manasses, ond. 32.33. maer door Iosua, na het bevel Mosis, onder de andere stammen, ende den anderen halven stamme Manasses, Iosu. cap. 14. etc.
-
k
- Onder 33.54. Iosu. 11.23. ende 14.2.
-
40
- Het lant wert eerst door het lot gedeelt in twaelf stammen, ende de stammen daer na in huysgesinnen, ende dat door het oordeel des Oversten, ende des Hoogenpriesters.
-
41
- T.w. de huysgesinnen elcker stamme sullen na de wijse in het voorgaende versken voorgeschreven, in hare erve treden.
-
42
- Hebr. na de mont des lots. Want het lot is des HEEREN, verklarende sijnen wille.
-
43
- Verstaet ten aensien van de deelinge der stammen.
-
44
- Die van Gerson afkomstigh waren. Siet boven 3.18.
-
45
- Van Kahath voortkomstigh, bov. cap. 3. vers 19.
-
46
- Dese, ende de Musiten hadden hare afkomste van Merari, bov. 3.20.
-
47
- De nakomelingen Kahaths, boven cap. 16. vers 1.
-
m
- Exod. 2.1, 2. ende 6.19.
-
48
- Hebr. devvelcke sy den Levi baerde. Verstaet door dese barende, niet Iochebed (die de geborene persoon is) maer de huysvrouwe Levi, de moeder van Iochebed, ende de moeije van Amram, wiens grootvader Levi was.
-
n
- Levit. 10.2. Boven 3.4. 1.Chron. 24.2.
-
49
- Hebr. sonen eener maent.
-
50
- Hebr. in’t midden: alsoo in ’t volgende deses vers.
-
51
- Siet boven 1. versen 1, 2. etc.
-
52
- Siet van dese tellinge Exod. c. 30, versen 12, 13, 14.
-
o
- Boven Cap. 14. versen 28, 29, 34, 35. 1.Cor. 10.5, 6.
-
53
- Hebr. stervende sterven, D. sekerlick sterven, te weten, ofte door plagen, ofte hare natuerlicke doot, ende dat van wegen hare wederspannigheyt. siet bov c. 14. versen 28, 29, 30. ende onder 27.3.
-
54
- Dese twee waren Gode getrouw gebleven, ende hadden het volck mede daer toe vermaent, boven cap. 14. vers 6, etc.
|