De uitgave der Correspondance de Marguerite de Parme.
Eenige maanden geleden bereikte ons bestuur een memorie, afkomstig van het lid van ons Genootschap, den heer H. van Alfen, waarin een aantal critische opmerkingen werden gemaakt over de uitgave van het tweede deel der Correspondance française de Marguerite d'Autriche, duchesse de Parme, voor ons verzorgd door Dr. H.A. Enno van Gelder. Wij hebben deze memorie, die eenigen tijd later werd gevolgd door een tweede, nog uitvoeriger schrijven van gelijke strekking met aandacht gelezen en haar vervolgens toegezonden aan den bewerker dezer uitgave. Op ons verzoek heeft Dr. Enno van Gelder zijn beschouwingen over deze critiek eveneens in een memorie aan ons bestuur vastgelegd. Na kennisneming en bestudeering van deze documenten heeft ons bestuur, van oordeel, dat critiek en anti-critiek beide van belang kunnen zijn voor de gebruikers dezer uitgave, besloten om aan beide heeren een plaats in onze Bijdragen en Mededeelingen te geven voor de publicatie hunner opvattingen. Zoowel de heer Van Alfen als Dr. Enno van Gelder hebben zich daarop bereid verklaard hun stuk te dezer plaatse in het licht te geven.
Hoewel wij ons op dit oogenblik zullen onthouden van het uitspreken van een eigen oordeel over de waarde van beide memories, daar wij van meening zijn, dat een gefundeerde opvatting over bepaalde, door de heeren aangeroerde kwesties alleen kan worden gegeven door iemand, die volkomen thuis is in deze materie en - zeker voor zoover het hun verschil van meening over bepaalde lezingen in den tekst betreft - door iemand, die op de handschriften kan teruggrijpen, willen wij toch uit billijkheidsoverwegingen tegenover onzen medewerker althans in één punt een uitzondering maken. De heer Van Alfen immers heeft ernstige bezwaren tegen het feit, dat Dr. Enno van Gelder zich heeft bepaald tot het uitgeven der Fransche correspondentie van de landvoogdes en