Mengelmaren
Franse komedianten te Ieper
1593
In mei 1593 werden te leper, op bevel van de Raad van State, alle ‘oefeningen van retorike’ verboden. Een verbod dat zelfs een jaar later op de processiespelen van de Lichtgeladen zou worden toegepast. (Biekorf 1970, 185).
Simultaan ziet de Ieperse kroniekschrijver Augustijn van Hernighem een troep Franse komedianten optreden; over hen noteert bij het volgende in zijn dagboek (Hs. eigenhandig, dl. VII, p. 128).
‘Op desen tyt [mei 1593] zoo waerender fransoysen die by myn heeren voocht ende schepenen vercreghen hadden consent om te spelen historien ende comedien zoo langhe alst de heeren gheliefven zoude, ende hadden ghehuert boven het schoehuus.
Men gaf een stuvere elck mensche, maer twas weert dat men tzelve gaf.
Zy speilden alle daghe een spel, gheduerde ontrent twee hueren mette faerce ende het spelen op de violen ende de musycke die zy zonghen. Zy speilden altyt naer de vespers’.
De Iepermarkt (jaarmarkt) bracht het volgend jaar weerom een Franse troep naar Ieper in het Schoehuus. Van Hernighem woonde er de vertoning bij die hij uitvoerig beschrijft. (Biekorf 1939, 138-139).
In de bovenkamer van het Schoehuis (gelegen in de Korte Torhoutstraat) hadden de komedianten een podium (tooch) opgetimmerd, behangen met tapijt; ter beveiliging was een net ervoor gespannen. Voor het spel werden de vensters afgeblind; de verlichting bestond uit acht kaarsen, het orkest uit één speelman.
Het spektakel was een geanimeerd poppenspel met marionetten van een ‘vierendeel’ (1/4 van mansgrootte). Een verkleed koppel danste een gailliarde (franse springdans in 3/4 maat); daarop kwamen drie koppels bijgedanst om samen een courante uit te voeren. Deze acht figuren bleven daarna op het podium zitten als toeschouwers van de jachtscène die nu volgde. Een jager met twee honden trompte en zette de jacht in op een everzwijn met twee jongen dat door een tweede jager bij lantarenlicht werd geschoten. In een tweede schuifje werden een hert en een hindekalf neergelegd.
Na dit jachttoneel verscheen een wagen op het podium bespannen met twee marionettepaarden ‘roerende huerlieder voeten’. De vier toekijkende danseressen (van toneel I) werden door hun jonkers op de wagen geladen en heel het gezelschap reed door.
De slotnummers van het poppenspel waren: een ‘battailge’ van ruiters met veel afvuring van pistoletten, en een zeeslag tussen twee galjoenen.
Ten slotte werd de vloer van de kamer vrijgemaakt voor het optreden van een sterdanser van 26 jaar en voor een koppeltje dansende zevenjarigen. Dit alles bekroond door een ‘faerse’. En Van Hernighem besluit zijn relaas met de opmerking: ‘Dit hebbe yck