| |
| |
| |
Mengelmaren
O.-L.-Vrouw ten Guldenberce op de Leie
Het nonnenklooster o. cist., in 1214 te Moorsele gesticht, ging ca. 1245 over naar Wevelgem op de Leie, in het zicht van het Groeningeklooster dat alstoen nog aan de overzijde van de rivier te Marke gelegen was. De twee filiae Claravallenses van de Leiestreek hadden hun eigen lotgevallen. Groeninge werd op het einde van de 16e eeuw een stadsklooster binnen de muren van Kortrijk. Het klooster ‘vanden ghulden berghe’ - zoals het vanaf de tweede helft van de 16e eeuw genoemd wordt - keerde, na een tijdelijk verblijf in Kortrijk, naar zijn oude woonstede in Wevelgem terug en zou er blijven tot aan de algemene opheffing der oude kloosters in 1797.
Door zijn trouw aan het platteland staat Wevelgem nagenoeg alleen onder de Cistercienserstichtingen in Vlaanderen. Na de herovering van Farnese (1585) werd de landvlucht a.h.w. systematisch doorgevoerd: Brugge haalde Ter Duinen-Doest, Spermalie en Hemelsdale binnen zijn muren, Gent werd eigenlijk overrompeld en kreeg naast zijn eigen oude Bijloke een half dozijn Cistercienser-kloosters te gast. Wevelgem, dat anders de algemene gang van de interne geschiedenis van Citeaux in de Nederlanden heeft meegemaakt, blinkt uit door zijn gehechtheid aan zijn ‘berg’ die toch naar echt Bernardijnse trant in een ‘dal’ gelegen was. Deze houwe trouw is de gemeenschap ten goede gekomen. Uit de erfenis van het klooster stamt de bekende relikwie van de H. Doorn die de parochie Wevelgem ten deel gevallen is. De Guldenberg kreeg zelfs in 1640, bijna tegelijker tijd met Groeninge, zijn mirakuleus beeld van O.-L.-Vrouw. De Wevelgemse Madonna heeft het echter niet kunnen halen op de sterkere stroom van devotie die binnen de nabije stadsmuren in Groeninge ontstaan was en, doorheen veel wisselvalligheden, tot heden in de Leiestad heeft stand gehouden. In de 18e eeuw zien we Kortrijkse schoolkinderen pelgrimeren naar de aloude Kapel van O.-L.-Vrouw ter Biest - de koortskapel - te Wevelgem; het beeld van de Guldenberg had alsdan in de volksdevotie geen naam meer.
Het Wevelgemse klooster heeft nu zijn geschiedschrijver gevonden. Met een uitgebreide en soms ongebreidelde eruditie heeft hij al het kenbare over de Guldenberg uit alle bereikbare bronnen opgediept en con amore samengebracht in een werk dat een waardig gedenkteken geworden is voor het verdwenen klooster, en voor de bloeiende gemeente Wevelgem een benijdenswaarde verrijking van haar literair patrimonium. En voor West-Vlaanderen een flink hoofdstuk kloostergeschiedenis met alles wat er aan kleeft van lokale betekenis in plaatsen, mensen en dingen. Het werk heeft
| |
| |
een uitvoerige index van persoons- en plaatsnamen. Ten dienste van de liefhebbers volgen hier de parochiën in dewelke de Guldenberg hofsteden en bezittingen had: Bissegem, Emelgem, Geluwe, Gullegem, Izegem, Kortrijk, Kuurne, Lauwe, Ledegem, Lichtervelde, Marke, Menen, Moorsele, Pittem, Rollegem-Kapelle, Rumbeke, Wielsbeke; St.-Kruis-Winkel, Wachtebeke; Halewijn, Nieppe.
Dom Paschasius Favorel o.s.b. Geschiedenis van de Guldenbergabdij te Wevelgem. Bijdrage tot de kennis van het Cistercienser-kloosterwezen in Vlaanderen. 1957. Kon. Geschied- en Oudheidkundige Kring Kortrijk. In-8. 537 blz. - Te bestellen door storting of overschrijving van 300 F op P.R. 3032.23 (J Vervenne, Wevelgem).
| |
Gedenkboek Nieuwpoort-Bad
De St.-Bernardusparochie te Nieuwpoort-Bad bestaat 50 jaar. Een gelegenheid voor de pastoor om een en ander uit het Liber Memorialis mede te delen. In Z.E.H. Declercq bezit echter de jubilerende parochie niet alleen een fijn kunstkenner die zijn kerk aanzienlijk heeft verfraaid, doch ook een bekwaam historicus die vooral over Brugge en Izegem veel waardevolle bijdragen heeft gepubliceerd. Het gedenkboek door hem aan zijn parochie - kerk en grondgebied - gewijd is dan ook een flink album geworden: op een schets van de wording van dat stuk kustgebied en zijn veelbewogen verleden volgt de goed gedocumenteerde geschiedenis van de moderne badplaats en van de parochie die er mee verbonden is. Een deugdelijk werk, rijk aan inhoud, keurig gedrukt en geïllustreerd, dat herder en parochie eert.
Pieter Declercq. Nieuwpoort-Bad. Geschiedkundige schets van de badplaats en van de Sint-Bernardusparochie. 85 blz. formaat 25 × 17 en 16 illustraties op wit kunstdrukpapier. Prijs 100 F (Te bestellen door storting of overschrijving op P.R. 4003.79, P. Declercq. Nieuwpoort).
| |
Brugge in de Pruikentijd
Het Huis van Oostenrijk, de Staten van Vlaanderen en de stad Brugge werden een heel leven lang gediend door Robert Coppieters (1724-1797) op een zo standvastige en exclusieve wijze dat men wel nooit zal uitmaken wie er het meest bij gebaat werd: de stad (waar hij naast zijn burgemeesterschap allerlei administratieve posten cumuleerde) en het land (waarvan hij tresorier was) of Coppieters zelf. Hij was een man niet van ideeën doch van belangen, niet van boeken doch van boekhouding. Zijn enig contact met literatuur lag in de ontspannende soirées van de Franse Comedie, waarvan hij een trouw bezoeker was. Centrum van alles was zijn huiskring. Zijn enige en onvolprezen nalatenschap is het huishoudboek dat op zijn buitengoed te Oostkamp werd ingezet en stilaan een uitvoerig dagboek geworden is. Een onuitputtelijk document
| |
| |
dat steeds zal bekoren door de onvermengde zakelijkheid van de notitie.
Aan de hand van dit Journal, dat in ongekuist frans is gesteld en in 1907 ten dele werd uitgegeven, heeft Dr. Jos. De Smet de gang van het openbaar en het dagelijks leven te Brugge getekend. Pruikentijd en Patriottentijd herleven in vlees en bloed, met naam en toenaam, en boeien de lezer. En de illustratie, o.m. uit de gelijktijdige schilderijen van Garemijn, spant met de tekst samen om de evocatie van het stadsleven, dat onbewust in de laatste dagen van het Oude Regime staat, volledig te maken.
Dr. Jos. De Smet. Te Brugge op het einde van de XVIIIe eeuw. Uitgave van de Gidsenbond, Brugge. In-8, 92 blz. met 12 prenten. Prijs: 35 F.
| |
Scheppend vertaalwerk van Westvlaamse Koppen
Een vlaamse wiskundige vaktaal tot stand brengen was een werk van taalschepping, uitgaande van de franse terminologie van de handboeken. Zo oordeelde Gezelle en samen met hem ging in de jaren 1880 een groep collegeleraars aan het werk om een ‘echte, eigenaardige, vlaamsche wetenschappelijke taal’ op te bouwen. De stuwende figuur in die werkgroep was Edward van Robays, de latere medestichter en ‘trekpeerd’ van Biekorf in zijn eerste jaren. Gedurende een drietal jaren schreef en verzamelde hij bijdragen over het onderwerp in Rond den Heerd (1884-1887). Medewerkers waren: Julius De Lorge van Avelgem, leraar te Roeselare, en Aloys De Visschere van Ruddervoorde, leraar te Torhout. Naast Gezelle werkte ook nog deken De Bo mede gedurende zijn laatste levensjaar.
Aan de uitwerking en de lotgevallen van deze taalmakende onderneming werd een belangrijke studie gewijd door P. Bockstaele, leraar aan het Klein Seminarie te Sint-Niklaas, in Wetenschappelijke Tijdingen Jg. 17, 1957, kol. 133-138 (‘Rond den Heerd’ en de Nederlandse wiskundige vaktaal).
| |
Kleine gids voor Veurne
In een kleine brochure van een dertigtal bladzijden heeft J. Hindryckx, stadsarchivaris van Veurne, geschiedkundige nota's over de stad van de Boetprocessie en haar monumenten samengebracht die een handige gids voor de bezoeker vormen. Het boekje bestaat niet zelfstandig, doch gaat als toemaat mede met het hiervoor (blz. 157) besproken werk van Jean de Vincennes, Veurne Spiegel van de Westhoek. Wij mogen echter verwachten dat deze verdienstelijke schets tot een uitvoerige gids van Veurne - stad en land - zal uitgroeien. Te illustreren uit de fotografische schatten van de kunstenaars van Spiegel.
A.V.
| |
| |
| |
Deerlijk en Bottelare
Volksoverlevering van een bedevaart
Meer dan twee eeuwen jaarlijkse Sinksenpelgrimage verbinden de nijverige gemeente uit het Kortrijkse met het bedevaartsoord van de H. Moeder Anna bij Gent. Leon Defraeye, de bezielende ontginner van de geschiedenis en de folklore van zijn gemeente, heeft reeds vroeger over die bedevaart geschreven in zijn Geschiedenis van Deerlijk (1931). In een kleine gelegenheidsbrochure: Jubelbedevaart 1732-1957 Sint Anna ter ere - Wetenswaardigheden - brengt hij nieuwe bijzonderheden over de Deerlijkse overlevering. Zijn onderzoek bracht hem tot de eigenaardige vaststelling dat het eerste woord over die Westvlaamse bedevaart geschreven werd in 1890, meer dan 150 jaar na haar ontstaan, en dan nog in het Limburgse tijdschrift 't Daghet in den Oosten. Deze eerste optekening kon door Defraeye zelf in 1928 uit mondelinge overlevering aangevuld worden.
Hier volgen de drie versies van de oorsprongslegende.
1. | ‘Er wordt verhaald dat het te Deerlijk zes weken lang, dag en nacht, duister geweest is, dat het ophouden van dien droeven donkeren, aan de voorspraak van dien zekeren (niet nader bepaalden) heiligen (die te Bottelare vereerd wordt) te danken valt en dat, indien de beeweg niet plaats heeft, de duisternis herbegint.’ (Optekening in 't Daghet 1890.) |
2. | ‘In 1732 toen er een besmettelijke ziekte het dorp (Deerlijk) teisterde, waren zeven mannen aan het zeeuwen (d.i. akkerland in voren trekken) op de velden gelegen onder en afhangig van de hoeve, nu bewoond door Joseph Vanwijnsberghe, in de Harelbekestraat, niet ver van de Gaverweiden. Te vespertijde bolden zij met hun houten melkkommen om door het lot aan te duiden wie het eerst door de ziekte zou sterven, 's Anderendaags te vespertijde waren er van de zeven landlieden reeds vier gestorven en begraven.’ (Opgetekend in 1928 door Leon Defraeye uit de mond van de oudste bedevaarders.) |
3. | ‘Er was een besmettelijke ziekte... De drie maaiers aan 't werk in de Gavermeersen hoorden te 9 uur in de voormiddag drie endeklokken luiden: de ene te Deerlijk, de tweede te Harelbeke en de derde te Zwevegem.’ (Opgetekend in 1928 door Leon Defraeye als voren.) |
B.
| |
Kunstschilder Suvée van Brugge
Aan de hand van de jongere kunsthistorische literatuur en van onuitgegeven documenten heeft Dr. Luc Devliegher een vernieuwde levensschets van de verdienstelijke Suvée (1743-1807) samengesteld. De kunstenaar wordt een concrete figuur in het duidelijk getekende kader van zijn tijd, staande in de overgang van Rokoko naar Klassicisme. De ontleding van zijn werk leidt tot een gewijzigd oordeel over zijn plaats in de ontwikkelingsgang van de stijl. Suvée was geen wegbereider van het nieuwe, doch veeleer
| |
| |
een volgeling van de mode van zijn tijd. Deze leerrijke studie: J.B. Suvée en het Frans Klassicisme verscheen in de Handelingen van het Genootschap ‘Société d'Emulation’ te Brugge, deel 93, 1956, blz. 134-144.
A.V.
| |
De ceremoniestaf van Helkijn
De mededeling in Biekorf hiervoor blz. 151-152 kunnen we met de volgende gegevens verbeteren en aanvullen.
De staf van Helkijn zou het cijfer 83 dragen en dus in het jaar 1783 vervaardigd zijn. De late Lodewijk XV-stijl is dan te vervangen door Lodewijk XVI-stijl.
De ciborie van Kaster is een werk uit 1776.
De kerk van Anzegem bezit een ciborie van de meester met de heraldische arend gemaakt in 1781, eveneens in Lodewijk XVI-stijl. Dit werk was niet op de Scaldis-tentoonstelling te Gent te zien, maar is voorgekomen op de tentoonstelling te Gent in 1913.
C.D.
| |
‘Cooplieden Aventuriers van Inghelant’ te Brugge 1577
De Brugse magistraat stelde in 1576-77 een huis ter beschikking van de Engelse Merchant Adventurers. De keus viel op een huis gelegen in de Naaldenstraat en toebehorend aan de Spaanse koopman Diego de Lerma.
Het huis was bewoond door een zekere Hieronymus Destrompes. Op verzoek van het College verliet deze huurder het huis, mits een schadeloosstelling van 12 ponden groten.
Zaakvoerder bij de verpachting van dit huis was een ander Spaans koopman, Gonçalo de Aguilera, wiens zoon Luis met Barbara de Lerma, een dochter van Diego, gehuwd was.
De stadsrekening bevat daarover de volgende posten:
‘Hieronymus Destrompes bewonende thuus van Diego de Lerma in de Naeldestrate van ten verzoucke vanden collegie verhuust te zyne uuten zeiven huuse totter woonstede vanden Inghelschen cooplieden aventuriers by ordonnancie, 12 lb. grooten.’
(Stadsrekening 1576-77, f. 71, n. 6.)
‘Gonzalo Daguillera hebbende toezigh vanden huuse van Diego de Lerma inde Naeldestrate over de huere van dien ten oorboore vande cooplieden aventuriers van Inghelandt vanden maenden van Lauwe ende Sporcle 1577 naer advenante van 16 lb. grooten ende vanden viere maenden verschenen Wedemaent 1577 jeghens 25 lb. grooten tsjaers, es tsamen 11 lb. gr.’
(Stadsrekening 1576-77, f. 71 v.n. 7.)
A.V.
| |
| |
| |
Grafschrift te Lissewege
In zijn monografie (1863) over Lissewege blz. 228 geeft Van Hollebeke de opsomming en afbeelding der merkwaardigste grafstenen, welke vóór 1939 de bevloering uitmaakten van de kerk van Lissewege, althans bij de westelijke uitgang.
Bij de restauratie van de kerk in de jaren 37, 38, werden deze zerken in de muren van de kerk ingemetst of op het kerkhof geplaatst waar wind en regen ze verder kunnen verweren en nog onleesbaarder maken.
Deze week vonden wij echter een andere interessante tekst, of beter, als kind kenden we reeds deze tekst, maar we zijn hem ten gerieve van de tegenwoordige en toekomstige lezers van Biekorf gaan afschrijven en geven hem hieronder opdat Biekorf hem zou bewaren voor altijd. Hij is te vinden op een latoenen plaat, een vierkant op zijn punt staande en een zijde hebbende van 29 ½ cm. De tekst luidt:
hier ligt begraeven den eerzaemen amandvs vermeulen peerde-smid in lissewege, overleden den 30 meye 1823, in den ouderdom van 65 jaeren. in hovwelyke geweest met d'eerbaere anna lovwerins den tyd van 8 jaeren en verwekt 3 kinders overleden. voords in hovwelyke geweest met d'eerbaere jsabella monbaliv den tyd van 24 jaeren en verwekt elf kinders waarvan noch in 't leven zyn dry zoonen en zes dochters.
hy kond' wel 't yzer dwingen, doch, de dood niet ontspringen.
dat zyn ziel in vrede ruste.
amen.
Merken wij op: 1) De plaat is ingewerkt in een gesmeed ijzeren kruis, simpel maar mooi, veel schoner dan de vele lelijke gietijzeren klutteraars die de laatste jaren onze dodenakkers ontsierden. Misschien was het wel het werk van een der ‘Dry zoonen noch in 't leven’?
2) Het sprankeltje humor, volks, pittig, en ad rem, in 't aanschijn van de dood.
3) Anders een opvallend gemis aan recht kristelijke motieven. Lissewege.
Johan Ballegeer.
| |
| |
| |
Brugse Kapoenen en Brusselse kiekens
In de bijdrage ‘Brugse Kapoenen’ van Koornmaand, Biekorf 1956, blz. 247-248, wordt gevraagd of ‘Brugge alleen de markt was van de vette kapoenen’; voorts wordt vastgesteld dat het Brusselse kieken de markt veroverd heeft.
Mag ik hierbij aanstippen dat de markt steeds de naam geeft saan de producten die er verkocht worden en niet de plaats van de teelt?
Zo bijv. wordt thans nog bij de prijszetting de rogge uit de Leiestreek officieel als Waregemse rogge bestempeld omdat aldaar het zaaigraan op de markt komt.
Toen ik in november 1925 op de vleesmarkt van Smithfield Market te Londen in gezelschap van Theofiel De Rycke van Wortegem over het invoeren van schapen en kalveren uit de streek van Oudenaarde onderhandelde met importeur Zwanenberg, zegde deze ons dat schapen geen belang hadden (die dag waren er 46.000 met vriesschip aangekomen uit Argentinië), maar wel Brusselse kalvers. Alle goede kalvers worden immers te Londen verkocht onder die naam.
Het zelfde is waar voor de vetkiekens van Merchtem, Malderen en Londerzeel waar het al naar hoenders riekt bij 't uitstappen van de trein en waar alle hoenders als Brusselse kiekens verkocht worden. De Brusselaar houdt reeds lang de naam van kiekefretter maar tweemaal reeds in één jaar werd mij uit betrouwbare bron verzeker dat deze naam een dubbele bespotting inhoudt omdat de Brusselaar niet méér kiekens eet dan andere lekkerbekken. Wanneer hij van een smulpartij komt pocht de Brusselaar en beweert hij dat hij kiekens heeft geëten. In de volkswijken zijn ‘kleine kiekjes’ niets anders dan mosselen.
‘Als ze gevild zijn in 't slachthuis ziet geen mens meer of het Normandische of Hollandse kalveren zijn’, zei Zwanenberg en hij vroeg of er geen grotere partijen zwezerik voorhanden waren die hij ook als Brussels zou noteren ter markt.
Hetzelfde is waar te Merchtem voor de gemeste hoenders. De kwekers die 5 à 6 weken ‘pilarden’ vet zetten laten ze pluimen met de machine. Vroeger zagen ze ter markt aan de kousen rond de sporen of het wel Mechelse koekoeks waren. Sinds het machinale pluimen en het afblazen van het dons gaat alles door als Brussels kieken.
Tevens is niets zo taai als de faam van kopers en verbruikers.
Toen een jaar voor de laatste oorlog door Heistse vissers een steur gevangen werd vroeg wijlen gouverneur Baels of die vis voor Brussel bestemd was en zei een visverkoper ‘te Brussel kennen ze dat niet; de beste vis is altijd voor Brugge. Daar kennen ze vis.’
De Brugse kapoenen komen sinds lange jaren uit de streek van
| |
| |
Ichtegem en Torhout. Buiten het seizoen in Frankrijk waren de Fransmans samen met vrouw en dochters kiekenpluimers. In dat gewest is immers de kweek- en meststreek voor vetkiekens die wij te Brugge de vrijdagavond in de winkels te zien krijgen.
G.P.B.
| |
Spreekwoorden uit een Brugs schoolboek van 1727
In het zeldzame boekje, beschreven in Biekorf (1955, 304; vgl. ook 1956, 160), lezen we nog de volgende spreekwoorden.
Hy is stadts kint gemaeckt, oft hy is in de Bel. - Insolvent verklaard. Men zie daarover De Bo s.v. Belle.
om te hebben, en niet om te geve.
Daarover Cornelissen, Volkshumor 3, 318. - Naast dit oude Cleve (kleven) hebben we heden, in dezelfde betekenis Houtem (houden): ‘Hij is van Houtem’.
Daer sat een Mannetjen op den vloer,
het seyde: Qualijck quamp, qualijck voer.
De betekenis moet zijn: Onrechtvaardig goed gedijt niet. (Male parta, male dilabuntur). De juiste zin van deze spreuk is me echter niet duidelijk. Het ‘mannetjen op den vloer’ doet denken aan het ‘mannetjen op het dak’.
Het boekje, bestemd voor de lerende jeugd, bevat ook drie zeispreuken die nog heden direct verstaanbaar zijn.
T'is hert (hard) tegen hert seijde den Duyvel en hy scheet tegen den Donder.
Alle baten helpen, seijde de Mugge en sy piste inde Zee.
Het is te laet, seyde d'exter, en had den boudt int' lyf.
Om te sluiten een vrome spreuk: Op 't Schip van sint Annuijt. Met betekenis: in grote verlegenheid zijn (of brengen; lat. ad incitas redigere). Wij denken hier aan de jongere varianten: Op 't schip van Senten-uut geraken. Op 't eiland van Sint-Kenuut zitten. (Biekorf heeft daarover meer geschreven in 1951, blz. 275).
| |
Viering van de Guldensporenslag te Namen
Men vierde vroeger (vóór 1914?) te Namen de Guldensporenslag, er bestond zelfs een vereniging ‘Les vrais amis de la bataille des éperons d'or’. Jaarlijks wilde men de 600 Naamse strijders herdenken die aan de slag zouden hebben deelgenomen. De geschiedschrijvers spreken daarvan en sommige gewagen zelfs van 600 Naamse ridders die veel tot de overwinning hebben bijgedragen. Ik meen te weten dat deze viering weggevallen is. Wanneer en hoe? weet iemand daar meer over?
W.D.
|
|