de honderd artikelen in chronologische rangschikking, en per jaar alfabetisch




1901

J. Verdam, ‘Over het voorvoegsel ont.’

1903

Leo Goemans, ‘Voortleven van verdwenen klanken in den Sandhi (Dialecten van Aalst en Leuven).’

1907

B. Faddegon, ‘Geleidelijke en springende klankverandering.’

1909

Jac. van Ginneken, ‘De huidige stand der genealogische taalwetenschap.’

 

H.A.J. van Swaaij, ‘De perfectiva simplicia in het Nederlandsch.’

1910

D.C. Hesseling, ‘Overblijfsels van de Nederlandse taal op Ceylon.’

 

W. de Vries, ‘Opmerkingen over Nederlandsche syntaxis, I. Usurpaties.’

1913

N. van Wijk, ‘Over de betekenis van Middelnederlandsche handschriften voor de studie van dialecten.’

1914

N. van Wijk, ‘De umlaut van a in ripuaries- en salies-frankiese dialekten van België en Nederland.’

1915

E. Kruisinga, ‘De vorm van verkleinwoorden.’

 

G.D. Overdiep, ‘Over woordschikking en vers-rhythme in den Middelnederlandschen Ferguut.’

1918

R.C. Boer, ‘Syncope en consonantengeminatie.’

1920

Erik Wellander, ‘Over den datief als subject van een passieve constructie.’

1924

C.B. van Haeringen, ‘Eenheid en nuance in beschaafd-Nederlandse uitspraak.’

 

A.A. Verdenius, ‘Over de inclinatie in het Middelnederlandsch.’

1927

G.G. Kloeke, ‘Inleiding.’

1928

N. Van Wijk, ‘“Aspect” en “Aktionsart”.’

1931

A.W. de Groot, ‘De wetten der phonologie en hun betekenis voor de studie van het Nederlands.’

 

C.G.N. de Vooys, ‘De taalbeschouwing van Siegenbeek-Weiland en van Bilderdijk.’

1933

M. Schönfeld, ‘Een Oudnederlandsche zin uit de elfde eeuw (met reproduktie).’

 

Jac. van Ginneken, ‘De phonologie van het Algemeen Nederlandsch.’

1936

J.H. van Lessen, ‘Klanknabootsing als taalvormend element.’

1939

C.B. van Haeringen, ‘Congruerende voegwoorden.’

 

C.G.N. de Vooys, ‘Homoniemen, homoniemenvrees, homoniemenvermijding.’

1940

C.B. van Haeringen, ‘De taaie levenskracht van het sterke werkwoord.’

1941

A.R. Hol, ‘Het prefix in het verleden deelwoord.’

1943

B. van den Berg, ‘Boers en beschaafd in het begin der 17e eeuw.’

 

A.A. Verdenius, ‘Het h-phomeen in het 17de-eeuwse Amsterdams.’

1947

C.B. van Haeringen, ‘De meervoudsvorming in het Nederlands.’

1951

K. Heeroma, ‘Ontspoorde frankiseringen.’

1953

L. Grootaers, ‘Het Nederlands substraat van het Brussel-Frans klanksysteem.’

1956

P.C. Paardekooper, ‘Een schat van een kind.’

1957

L.C. Michels, ‘Woordwording van affixen.’

1958

A. Cohen, ‘Het Nederlands diminutiefsuffix; een morfonologische proeve.’

 

C.B. van Haeringen, ‘Vervoegde voegwoorden in het Oosten.’

1959

K. Heeroma, ‘De plaats van ie, oe en uu in het Nederlandse klinkersysteem.’

 

M.C. van den Toorn, ‘De herkomst van het enklitisch pronomen ie, resp. die/tie. ’

1961

P.J. Merckens, ‘Zijn dat kooplieden of zijn kooplieden dat?’

 

P.C. Paardekooper, ‘Persoonsvorm en voegwoord.’

 

H. Schultink, ‘Produktiviteit als morfologisch fenomeen.’

1962

J. Goossens, ‘Polysemievrees.’

 

William G. Moulton, ‘The Vowels of Dutch: Phonetic and Distributional Classes.’

1963

W.J.H. Caron, ‘Het taalspel van de probatio pennae.’

 

A. Sassen, ‘Endogeen en exogeen taalgebruik.’

1965

K. Heeroma, ‘Wat is Ingweoons?’

 

L. Koelmans, ‘Iets over de woordorde bij samengestelde predikaten in het Nederlands.’

1967

Rudolf P.G. de Rijk, ‘Apropos of the Dutch vowel system.’

1968

Gunnar Bech, ‘Über das Niederländische adverbialpronomen er.’

1969

R.P. Botha, ‘Bindfonemen: Grammatische, Linguïstische en Wetenschapsfilosofische Problemen.’

1970

J.J. Spa, ‘Generatieve fonologie.’

1971

Th. van den Hoek, ‘Woordvolgorde en konstituentenstruktuur.’

 

W.G. Klooster, ‘Reductie in zinnen met “maatconstiuenten”.’

 

S.G. Nooteboom, ‘Over de lengte van korte klinkers, lange klinkers en tweeklanken in het Nederlands.’

1973

Jan Koster, ‘Het werkwoord als spiegelcentrum.’

 

Henk van Riemsdijk, ‘De relatie tussen postposities en partikels.’

1974

J.W. de Vries et al., ‘De slot-t in consonantclusters te Leiden: een sociolinguistisch onderzoek.’

1975

Alied Blom, ‘Het kwantitatieve er.’

 

W. de Geest, ‘Infinitiefconstructies bij Verba Sentiendi.’

 

Jan Koster, ‘Dutch as an SOV Language.’

 

Frans Zwarts, ‘-AAR, -ARIJ, -SEL en -TE +.’

1976

Saskia Daalder en Alied Blom, ‘De strukturele positie van reflexieve en reciproke pronomia.’

 

Robert S. Kirsner, ‘De “onechte lijdende vorm”.’

 

Pieter A.M. Seuren, ‘Echo: een studie in negatie.’

 

Norval S.H. Smith, ‘-Aar.’

1978

Ger J. de Haan, ‘Onafhankelijke PP-komplementen van nomina.’

 

Riny Huybregts, ‘De biologische kern van taal.’

 

G.A.T. Koefoed, ‘Taalverandering in het licht van taalverwerving en taalgebruik.’

 

Frans Zwarts, ‘Extractie uit prepositionele woordgroepen in het Nederlands.’

1979

J.M. van der Horst en M.J. van der Wal, ‘Negatieverschijnselen en woordvolgorde in de geschiedenis van het Nederlands.’

1980

M. Klein, ‘Anaforische relaties in het Nederlands.’

 

J. van Marle en G.A.T. Koefoed, ‘Over Humboldtiaanse taalveranderingen, morfologie en de creativiteit van taal.’

 

Johan Taeldeman, ‘Inflectional Aspects of Adjectives in the Dialects of Dutch-speaking Belgium.’

 

Wim Zonneveld en Mieke Trommelen, ‘Egg, Onion, Ouch! On the Representation of Dutch Diphthongs.’

1981

Frans Zwarts, ‘Negatief polaire uitdrukkingen I.’

1982

Ton van Haaften en Annelies Pauw, ‘Het begrepen subject, een fantoom in de taalbeschrijving.’

1983

Hans den Besten en Jerold A. Edmondson, ‘The Verbal Complex in Continental West Germanic.’

 

G.E. Booij, ‘Conjunctiereductie in gelede woorden, een terreinverkenning.’

 

Cor Hoppenbrouwers, ‘Het genus in een Brabants regiolect.’

 

J. Stroop, ‘Systeem in gesproken werkwoordsgroepen.’

1984

Hans Bennis en Teun Hoekstra, ‘Gaps and Parasatic Gaps.’

 

Carlos Gussenhoven, ‘Focus, Mode and Nucleus.’

1985

Harry van der Hulst, ‘Ambisyllabicity in Dutch.’

 

René Kager en Wim Zonneveld, ‘Schwa, Syllables, and Extrametricality in Dutch.’

 

Jip Wester, ‘Language Technology as Linguistics: A Phonological Case Study of Dutch Spelling.’

1986

Liliane Haegeman en Henk van Riemsdijk, ‘Verb Projection Raising, Scope, and the Typology of Ruls Affecting Verbs.’

 

Frans Hinskens en Pieter Muysken, ‘Formele en functionele benaderingen van dialectale variatie; de flexie van het adjectief in het dialect van Ubach over Worms.’

 

G. de Schutter en J. Taeldeman, ‘Assimilatie van stem in de zuidelijke Nederlandse dialekten.’

1988

S.C. Dik, ‘Isomorfisme als functioneel verklaringsprincipe.’

 

Teun Hoekstra, ‘Small Clause Results.’

1989

Johannes Bernardus den Besten, ‘On the Interaction of Root Transformations and Lexical Deletive Rules.’

 

H.J. Verkuyl, ‘Aspectual Classes and Aspectual Composition.’

1990

R.H. Baayen, ‘Corpusgebaseerd onderzoek naar morfologische produktiviteit.’

 

Helen de Hoop, Guido vanden Wijngaard en Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie.’

1993

Carlos Gussenhoven, ‘The Dutch Foot and the Chanted Call.’

 

Tanya Reinhart en Eric Reuland, ‘Reflexivity.’

1994

Frank Wijnen, Evelien Krikhaar en Els den Os, ‘The (Non)Realization in Children's Utterances: Evidence for a Rhythmic Constraint.’

1995

Hans van de Velde, Marinel Gerritsen en Roeland van Hout, ‘De verstemlozing van de fricatieven in het Standaard-Nederlands. Een onderzoek naar taalverandering in de periode 1935-1993.’

1997

Renée van Bezooijen, ‘Normen met betrekking tot het Standaardnederlands.’

 

N. Corver, ‘The internal syntax of the Dutch extended adjectival projection.’

1998

Ad Backus, ‘Turks-Nederlandse codewisseling. Universele en taalspecifieke aspecten van taalcontact.’