de honderd artikelen in alfabetische rangschikking, en per afzonderlijke auteur chronologisch



R.H. Baayen, ‘Corpusgebaseerd onderzoek naar morfologische produktiviteit.’ 1990

Ad Backus, ‘Turks-Nederlandse codewisseling. Universele en taalspecifieke aspecten van taalcontact.’ 1998

Gunnar Bech, ‘Über das Niederländische adverbialpronomen er.’ 1968

Hans Bennis en Teun Hoekstra, ‘Gaps and Parasatic Gaps.’ 1984-1985

B. van den Berg, ‘Boers en beschaafd in het begin der 17e eeuw.’ 1943

Johannes Bernardus den Besten, ‘On the Interaction of Root Transformations and Lexical Deletive Rules.’ 1989

Hans den Besten en Jerold A. Edmondson, ‘The Verbal Complex in Continental West Germanic.’ 1983

Renée van Bezooijen, ‘Normen met betrekking tot het Standaardnederlands.’ 1997

Alied Blom, ‘Het kwantitatieve er.’ 1975-1976

R.C. Boer, ‘Syncope en consonantengeminatie.’ 1918

G.E. Booij, ‘Conjunctiereductie in gelede woorden, een terreinverkenning.’ 1983-1984

R.P. Botha, ‘Bindfonemen: Grammatische, Linguïstische en Wetenschapsfilosofische Problemen.’ 1969

W.J.H. Caron, ‘Het taalspel van de probatio pennae.’ 1963

A. Cohen, ‘Het Nederlands diminutiefsuffix; een morfonologische proeve.’ 1958

N. Corver, ‘The internal syntax of the Dutch extended adjectival projection.’ 1997

Saskia Daalder en Alied Blom, ‘De strukturele positie van reflexieve en reciproke pronomia.’ 1975-1976

S.C. Dik, ‘Isomorfisme als functioneel verklaringsprincipe.’ 1988

B. Faddegon, ‘Geleidelijke en springende klankverandering.’ 1907

W. de Geest, ‘Infinitiefconstructies bij Verba Sentiendi.’ 1975

Jac. van Ginneken, ‘De huidige stand der genealogische taalwetenschap.’ 1909

Jac. van Ginneken, ‘De phonologie van het Algemeen Nederlandsch.’ 1933-1934

Leo Goemans, ‘Voortleven van verdwenen klanken in den Sandhi (Dialecten van Aalst en Leuven).’ 1903

J. Goossens, ‘Polysemievrees.’ 1962

A.W. de Groot, ‘De wetten der phonologie en hun betekenis voor de studie van het Nederlands.’ 1931

L. Grootaers, ‘Het Nederlands substraat van het Brussel-Frans klanksysteem.’ 1953

Carlos Gussenhoven, ‘Focus, Mode and Nucleus.’ 1984

Carlos Gussenhoven, ‘The Dutch Foot and the Chanted Call.’ 1993

Ton van Haaften en Annelies Pauw, ‘Het begrepen subject, een fantoom in de taalbeschrijving.’ 1982

Ger J. de Haan, ‘Onafhankelijke PP-komplementen van nomina.’ 1978-1979

Liliane Haegeman en Henk van Riemsdijk, ‘Verb Projection Raising, Scope, and the Typology of Ruls Affecting Verbs.’ 1986

C.B. van Haeringen, ‘Eenheid en nuance in beschaafd-Nederlandse uitspraak.’ 1924

C.B. van Haeringen, ‘Congruerende voegwoorden.’ 1939

C.B. van Haeringen, ‘De taaie levenskracht van het sterke werkwoord.’ 1940

C.B. van Haeringen, ‘De meervoudsvorming in het Nederlands.’ 1947

C.B. van Haeringen, ‘Vervoegde voegwoorden in het Oosten.’ 1958

K. Heeroma, ‘Ontspoorde frankiseringen.’ 1951

K. Heeroma, ‘De plaats van ie, oe en uu in het Nederlandse klinkersysteem.’ 1959

K. Heeroma, ‘Wat is Ingweoons?’ 1965

D.C. Hesseling, ‘Overblijfsels van de Nederlandse taal op Ceylon.’ 1910

Frans Hinskens en Pieter Muysken, ‘Formele en functionele benaderingen van dialectale variatie; de flexie van het adjectief in het dialect van Ubach over Worms.’ 1986

Th. van den Hoek, ‘Woordvolgorde en konstituentenstruktuur.’ 1971-1972

Teun Hoekstra, ‘Small Clause Results.’ 1988

A.R. Hol, ‘Het prefix in het verleden deelwoord.’ 1941

Helen de Hoop, Guido vanden Wijngaard en Jan-Wouter Zwart, ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie.’ 1990

Cor Hoppenbrouwers, ‘Het genus in een Brabants regiolect.’ 1983

J.M. van der Horst en M.J. van der Wal, ‘Negatieverschijnselen en woordvolgorde in de geschiedenis van het Nederlands.’ 1979

Harry van der Hulst, ‘Ambisyllabicity in Dutch.’ 1985

Riny Huybregts, ‘De biologische kern van taal.’ 1978-1979

René Kager en Wim Zonneveld, ‘Schwa, Syllables, and Extrametricality in Dutch.’ 1985-1986

Robert S. Kirsner, ‘De “onechte lijdende vorm”.’ 1976-1977

M. Klein, ‘Anaforische relaties in het Nederlands.’ 1980

G.G. Kloeke, ‘Inleiding.’ 1927

W.G. Klooster, ‘Reductie in zinnen met “maatconstiuenten”.’ 1971

G.A.T. Koefoed, ‘Taalverandering in het licht van taalverwerving en taalgebruik.’ 1978

L. Koelmans, ‘Iets over de woordorde bij samengestelde predikaten in het Nederlands.’ 1965

Jan Koster, ‘Het werkwoord als spiegelcentrum.’ 1973-1974

Jan Koster, ‘Dutch as an SOV Language.’ 1975

E. Kruisinga, ‘De vorm van verkleinwoorden.’ 1915

J.H. van Lessen, ‘Klanknabootsing als taalvormend element.’ 1936

J. van Marle en G.A.T. Koefoed, ‘Over Humboldtiaanse taalveranderingen, morfologie en de creativiteit van taal.’ 1980-1981

P.J. Merckens, ‘Zijn dat kooplieden of zijn kooplieden dat?’ 1961

L.C. Michels, ‘Woordwording van affixen.’ 1957

William G. Moulton, ‘The Vowels of Dutch: Phonetic and Distributional Classes.’ 1962

S.G. Nooteboom, ‘Over de lengte van korte klinkers, lange klinkers en tweeklanken in het Nederlands.’ 1971

G.D. Overdiep, ‘Over woordschikking en vers-rhythme in den Middelnederlandschen Ferguut.’ 1915-1916

P.C. Paardekooper, ‘Een schat van een kind.’ 1956

P.C. Paardekooper, ‘Persoonsvorm en voegwoord.’ 1961

Tanya Reinhart en Eric Reuland, ‘Reflexivity.’ 1993

Henk van Riemsdijk, ‘De relatie tussen postposities en partikels.’ 1973-1974

Rudolf P.G. de Rijk, ‘Apropos of the Dutch vowel system.’ 1967

A. Sassen, ‘Endogeen en exogeen taalgebruik.’ 1963

M. Schönfeld, ‘Een Oudnederlandsche zin uit de elfde eeuw (met reproduktie).’ 1933

H. Schultink, ‘Produktiviteit als morfologisch fenomeen.’ 1961

G. de Schutter en J. Taeldeman, ‘Assimilatie van stem in de zuidelijke Nederlandse dialekten.’ 1986

Pieter A.M. Seuren, ‘Echo: een studie in negatie.’ 1976

Norval S.H. Smith, ‘-Aar.’ 1976

J.J. Spa, ‘Generatieve fonologie.’ 1970

J. Stroop, ‘Systeem in gesproken werkwoordsgroepen.’ 1983

H.A.J. van Swaaij, ‘De perfectiva simplicia in het Nederlandsch.’ 1909

Johan Taeldeman, ‘Inflectional Aspects of Adjectives in the Dialects of Dutch-speaking Belgium.’ 1980

M.C. van den Toorn, ‘De herkomst van het enklitisch pronomen ie, resp. die/tie. ’ 1959

Hans van de Velde, Marinel Gerritsen en Roeland van Hout, ‘De verstemlozing van de fricatieven in het Standaard-Nederlands. Een onderzoek naar taalverandering in de periode 1935-1993.’ 1995

J. Verdam, ‘Over het voorvoegsel ont.’ 1901

A.A. Verdenius, ‘Over de inclinatie in het Middelnederlandsch.’ 1924

A.A. Verdenius, ‘Het h-phomeen in het 17de-eeuwse Amsterdams.’ 1943

H.J. Verkuyl, ‘Aspectual Classes and Aspectual Composition.’ 1989

C.G.N. de Vooys, ‘De taalbeschouwing van Siegenbeek-Weiland en van Bilderdijk.’ 1931

C.G.N. de Vooys, ‘Homoniemen, homoniemenvrees, homoniemenvermijding.’ 1939

W. de Vries, ‘Opmerkingen over Nederlandsche syntaxis, I. Usurpaties.’ 1910

J.W. de Vries et al., ‘De slot-t in consonantclusters te Leiden: een sociolinguistisch onderzoek.’ 1974

Erik Wellander, ‘Over den datief als subject van een passieve constructie.’ 1920

Jip Wester, ‘Language Technology as Linguistics: A Phonological Case Study of Dutch Spelling.’ 1985

Frank Wijnen, Evelien Krikhaar en Els den Os, ‘The (Non)Realization in Children's Utterances: Evidence for a Rhythmic Constraint.’ 1994

N. van Wijk, ‘Over de betekenis van Middelnederlandsche handschriften voor de studie van dialecten.’ 1913

N. van Wijk, ‘De umlaut van a in ripuaries- en salies-frankiese dialekten van België en Nederland.’ 1914

N. Van Wijk, ‘“Aspect” en “Aktionsart”.’ 1928

Wim Zonneveld en Mieke Trommelen, ‘Egg, Onion, Ouch! On the Representation of Dutch Diphthongs.’ 1980

Frans Zwarts, ‘-AAR, -ARIJ, -SEL en -TE +.’ 1975

Frans Zwarts, ‘Extractie uit prepositionele woordgroepen in het Nederlands.’ 1978

Frans Zwarts, ‘Negatief polaire uitdrukkingen I.’ 1981