Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 741]
| |
Noord-Europa in het Oost-West-conflict
| |
Ontspanningspolitiek in Noord-EuropaOntspanning is van oudsher een geliefd thema in de buitenlandse politiek van de Scandinavische landen, waarbij veiligheidsoverwegingen een zeer belangrijke rol spelen. Elk van deze landen geeft een eigen inhoud aan het begrip ontspanning: hun ontspanningspolitiek speelt zich af op verschillende niveaus, namelijk op mondiaal niveau, in de Oost-West-verhouding en de Noord-Zuid-dialoog èn op het regionale, subregionale en bilaterale vlak. Sinds de Tweede Wereldoorlog is het conflict tussen de supermachten een beslissende factor voor de veiligheidspolitiek van Denemarken en Noorwegen. De rol van deze landen blijft echter over het algemeen beperkt tot het verlenen van goede diensten om het ontspanningsproces in goede banen te leiden. Alleen het neutrale Zweden verkeert in een positie waardoor het invloed kan laten gelden op het terrein van de wapenbeheersing in het kader van de Ontwapeningscommissie van de Verenigde Naties te Genève. | |
[pagina 742]
| |
Sinds 1956 nemen de Scandinavische landen actief deel aan de vredesoperaties van de Verenigde Naties. De laatste jaren wordt echter méér het accent gelegd op ontwikkelingshulp aan de landen van de Derde Wereld. Ook zijn de Scandinavische landen voorstanders van een nieuwe internationale economische orde, waarbij Denemarken echter een wat minder progressief beleid voert. De veiligheid van de Scandinavische landen hangt uiteraard ten nauwste samen met de spanning in Europa. Ook nu weer reageren zij verschillend op deze problematiek. Het neutrale Zweden stelt zich traditioneel nogal afstandelijk op tegenover het vraagstuk van de Europese veiligheidGa naar voetnoot1. Noorwegen beschouwt het evenwicht tussen afschrikking enerzijds en niet-provocerend optreden anderzijds al een afdoende bijdrage tot het Europese ontspanningsproces. Finland en Denemarken zijn beide actief betrokken bij de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa. Finland is in dit opzicht vooral bedacht op handhaving van de status quo, terwijl Denemarken zich met name inzet voor de mensenrechten en een voortdurende versterking van de Europese ontspanning nastreeft, ongeacht de gebeurtenissen (Afghanistan en Polen) die dat proces verstoren. De Scandinavische landen zijn het erover eens, dat aan het precaire Noordeuropese machtsevenwicht niet mag worden getornd. Toch kwam Finland bij herhaling met het voorstel om een kernwapenvrije zone in te stellen in Noord-Europa. Dit plan beoogt de Scandinavische landen zoveel mogelijk buiten de kernwapenstrategie te houden. Tot 1980 achtten de andere landen het Finse voorstel irrelevant, maar na het moderniseringsbesluit van de NATO van december 1979 kwam het debat over de kernwapenvrije zone in Noorwegen, Denemarken en Zweden opnieuw op gang. Het concept van de kernwapenvrije zone werd echter al spoedig een twistappel tussen de politieke partijen, die uiteenlopende opvattingen huldigden over de draagwijdte van het planGa naar voetnoot2. In tegenstelling tot de NATO-landen verliep de discussie in de neutrale Noordeuropese landen betrekkelijk rustig. De Zweedse regering toonde enig enthousiasme voor het idee van een kernwapenvrije zone, terwijl de Finse regering er de voorkeur aan gaf een afwachtende houding aan te nemen, zolang de debatten | |
[pagina 743]
| |
in de andere Scandinavische landen niet leidden tot concrete resultatenGa naar voetnoot3. Natuurlijk wordt niet alleen door Scandinavië, maar ook en vooral door de grote mogendheden beslist welk lot de kernwapenvrije zone uiteindelijk beschoren zal zijn. In tegenstelling tot de Sovjetunie hebben de Verenigde Staten vrij negatief gereageerd. En men kan zich nauwelijks voorstellen dat de Scandinavische landen in de nabije toekomst, al dan niet onder Russische druk, een eensgezind standpunt zullen innemen. De toegenomen rivaliteit tussen de Sovjetunie en de Verenigde Staten voorspelt weinig goeds voor de Noordeuropese ontspanningspolitiek in de jaren tachtig. Waarschijnlijk zal de speelruimte, die Finland steeds had tegenover de Sovjetunie, worden ingeperkt. En Zweden zal zich wellicht weer verdienstelijk kunnen maken op wapenbeheersingsgebied. Maar men kan verwachten, dat de beide NATO-landen Denemarken en Noorwegen in de komende periode met politieke problemen geconfronteerd worden. Ook de regeringen van deze landen zullen ernstig rekening moeten houden met de sterk opgekomen vredesbeweging. Hoewel Denemarken en Noor- | |
[pagina 744]
| |
wegen als loyale bondgenoten binnen de NATO kunnen worden beschouwd, willen zij ook in een periode, waarin de papieren van de détente niet zo hoog genoteerd staan, gestalte geven aan hun ontspanningspolitiekGa naar voetnoot4. | |
De Sovjetunie en Noord-EuropaBepaalde tekenen gedurende de afgelopen jaren wijzen op een grotere belangstelling van de Sovjetunie voor Noord-Europa. Tot Noord-Europa rekent Moskou, behalve de vijf Noordse staten (Denemarken, Finland, Noorwegen, IJsland en Zweden) die in politiek, sociaal-economisch en cultureel opzicht veel met elkaar gemeen hebben, ook de drie Baltische Sovjetrepublieken (Estland, Letland en Litouwen) die binnen de Sovjetunie tesamen een aparte plaats innemen. De belangen van de Sovjetunie in dat gebied vloeien voort uit de verschillende posities die zij daar inneemt: als heersende macht in de drie Baltische republieken, als belangrijkste regionale macht in zowel het Oostzeegebied als het gebied binnen de Noordpoolcirkel en als supermacht met wereldwijde belangen, waarbij de strategische positie van Noord-Europa als directe toegangspoort tot het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan van groot belang is. Aan de politiek van de Sovjetunie, gericht op uitbreiding van haar invloed in de Noordeuropese regio, zijn drie soorten doelstellingen verbonden: 1. Op politiek-ideologisch gebied streeft Moskou naar alle waarschijnlijkheid drie doelen na: a) continuering van de huidige neutraliteitspolitiek van Zweden en Finland; b) de verzwakking van de band van de drie Noordeuropese NATO-lidstaten met het Atlantisch Bondgenootschap en andere samenwerkingsverbanden, onder andere via het uitoefenen van diplomatieke druk op Noorwegen en het aanmoedigen van pacifistische en neutralistische stromingen in Denemarken en IJsland; tenslotte c) het manipuleren van binnenlands-politieke groeperingen in de Scandinavische landen. Wat dit laatste betreft wordt de Sovjetunie ernstig gehinderd door het ontbreken van sterke communistische partijen in Denemarken, Noorwegen en Zweden, de ideologische verdeeldheid bij de Finse communisten en het sterke nationalisme van de communistische partij in IJsland. | |
[pagina 745]
| |
2. In economisch opzicht tracht de Sovjetunie de Noordeuropese landen nauwer aan zich te binden. Deze staten voeren vanuit de Sovjetunie hoofdzakelijk grondstoffen (met name olie) in en exporteren vooral industriële eindprodukten (o.m. machines, schepen, papier en visconserven) naar de Sovjetunie. Denemarken, Noorwegen en Zweden betrekken echter ieder voor minder dan 3% van hun totale import uit de Sovjetunie, terwijl niet meer dan 1% van hun totale export er naartoe gaat. Zelfs IJsland en Finland, die sterkere economische banden met de Sovjetunie hebben, zijn ook in dit opzicht veel sterker op het Westen georiënteerd. 3. Militair-strategisch is Noord-Europa voor de Sovjetunie van buitengewoon groot belang: de Baltische republieken en Finland zijn voor de verdediging van het Noordwesten van de Sovjetunie uitermate belangrijk. De Sovjetunie heeft er belang bij om de invloed en aanwezigheid van andere maritieme machten in het Oostzeegebied zoveel mogelijk te beperken en de havens van Moermansk en Archangelsk (meestal ijsvrij en vrijwel direct grenzend aan Noorwegen) vormen de voornaamste uitvalspoort voor de Sovjetunie naar de wereldzeeën in het algemeen en het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan in het bijzonder. Dit verklaart de aanwezigheid van sterke eenheden van de Sovjetstrijdkrachten in het Baltische militaire district en in het militaire district van Leningrad (waaronder ook het Kola-schiereiland ressorteert). IJsland neemt op militair-strategisch gebied onder de Noordeuropese staten een aparte plaats in: hoewel het lid is van de NATO heeft het geen landleger, geen luchtmacht en geen marine, maar alleen een kustwacht van bescheiden omvang. Het land is voor zijn verdediging geheel aangewezen op de NATO en met name op de Verenigde Staten die een militaire luchtmachtbasis hebben gevestigd bij Keflavik. Volk en regering van IJsland zijn in de eerste plaats bedacht op de handhaving van het hoge welvaartspeil en op de instandhouding van de IJslandse cultuur en levensgewoonten; de militaire bedreiging door de Sovjetunie wordt als minder belangrijk ervaren. De IJslandse buitenlandse politiek is steeds gekenmerkt geweest door het streven naar onafhankelijkheid zonder enige bemoeiing van buitenaf en is daarbij vaker in botsing gekomen met de eigen NATO-bondgenoten (de zogenaamde Kabeljauwoorlog tegen het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld) dan met de Sovjetunie. De jaren tachtig zullen belangrijk zijn voor de betrekkingen tussen de Sovjetunie en Noord-Europa. De russificeringspolitiek in de drie strategisch zo belangrijke Baltische republieken is grotendeels mislukt, wat belangrijke gevolgen kan hebben voor de territoriale en politieke samenhang van het multiculturele SovjetimperiumGa naar voetnoot5. | |
[pagina 746]
| |
Uiteenlopende motieven en standpuntenIn het begin van de jaren tachtig is de discussie over een kernwapenvrije zone in Noord-Europa weer opgelaaid. In Finland vindt de gedachte van een Noordeuropese kernwapenvrije zone bij vrijwel alle politieke partijen ingang. In Noorwegen, Denemarken en Zweden liggen de zaken iets anders: de sociaal-democratische partijen staan welwillend tegenover de gedachte van een kernwapenvrije zone, terwijl de conservatieve partijen hierover hun bedenkingen hebben. Hoewel de conservatieve partijen in de drie Scandinavische landen niet principieel tegen de eventuele instelling van een dergelijke zone gekant zijn, verbinden zij daaraan toch wel een paar voorwaarden: een Noordeuropese kernwapenvrije zone dient ook het gehele Oostzeegebied én noordwestelijke randgebieden van de Sovjetunie te omvatten en mag niet los worden gezien van de veiligheid in Europa als geheel. De vredesbeweging in Scandinavië streeft naar een geïsoleerde kernwapenvrije zone in Noord-Europa en houdt zich nauwelijks bezig met de vraag in hoeverre de veiligheid in dit gebied hierdoor al dan niet wordt bevorderd. De groeperingen in Scandinavië die het idee van een kernwapenvrije zone ondersteunen, hebben daarvoor nog verschillende motieven. Bij de Zweedse, Deense en Noorse sociaal-democraten wordt die steun vooral ingegeven door hun diepgewortelde scepsis ten aanzien van de huidige westerse nucleaire afschrikkingsstrategie. Naar de motieven van Finland kan men slechts raden; vrij algemeen wordt aangenomen dat men in Finland niet gelooft dat in tijden van een gewapend militair conflict in Noord-Europa de stationering van kernwapens in Noorwegen en Denemarken de afschrikking wezenlijk zal verhogen, terwijl men ook niet overtuigd is van de doeltreffendheid van de nucleaire optie van Denemarken en Noorwegen als middel om Finland in het kader van de Noordeuropese balans te ontlasten. Van de zijde van de Sovjetunie is de instelling van een kernwapenvrije zone in Noord-Europa steeds krachtig gepropageerd. In de Russische propaganda werd steeds de indruk gewekt dat niet de Sovjetrussische maar de Amerikaanse kernwapens de grootste bedreiging vormen voor de veiligheid van Scandinavië. De Sovjetunie heeft bij een kernwapenvrij Noord-Europa groot belang: mochten Denemarken en vooral Noorwegen van | |
[pagina 747]
| |
hun nucleaire optie afzien, dan zouden de mogelijkheden om de strategisch zo belangrijke noordflank van de NATO in oorlogstijd te verdedigen aanzienlijk worden beperkt. Een eventuele Deense en Noorse toetreding tot een Noordeuropese kernwapenvrije zone zou bovendien betekenen dat beide landen ook voor de verdediging van West-Europa als geheel geen bijdrage meer zouden kunnen leveren in het kader van de NATO-strategie van de ‘flexible response’. En dit laatste zou dan op zijn beurt afbreuk doen aan de gedachte van risicodeling binnen de NATO, waardoor de reeds omstreden plaatsing van nieuwe Amerikaanse kernwapens in België, de Bondsrepubliek en Nederland op nog grotere tegenstand zou stuiten. De angst voor een kernoorlog onder brede lagen van de bevolking in de westerse landen wordt door de Kremlinleiders handig uitgebuit. Door steeds maar weer onderhandelingen over een kernwapenvrije zone in Noord-Europa aan te bieden, probeert de Sovjetunie bij de bevolkingen van de Noordeuropese landen de indruk te wekken dat zij hun veiligheid kunnen vergroten wanneer zij bereid zijn bij verdrag onder alle omstandigheden af te zien van de plaatsing van kernwapens op hun grondgebied. Uiteraard verzwijgt de Sovjet-propaganda het feit dat er in vredestijd in geen enkel Noordeuropees land kernwapens opgeslagen liggen en dat de Sovjetunie tot nu toe nog steeds niet onomwonden heeft verklaard dat zij bereid is om als tegenprestatie haar eigen kernwapens in het Oostzeegebied en op het Kolaschiereiland op zijn minst gedeeltelijk te ontmantelen. | |
Historisch overzichtAl tientallen jaren lang wordt er van Russische zijde krachtig aangedrongen op een verdrag dat van Noord-Europa formeel een kernwapenvrije zone maakt. Op het eerste gezicht lijkt een dergelijk verdrag overbodig, aangezien Noord-Europa in de praktijk al kernwapenvrij is: het vredesverdrag van 1947 met de Sovjetunie verbiedt Finland het bezit van kernwapens, Zweden ondertekende in 1968 het Non-Proliferatieverdrag waardoor het afzag van de ontwikkeling van een eigen kernwapenarsenaal, Noorwegen en Denemarken houden nog steeds vast aan hun verklaring uit 1957 om in vredestijd geen kernwapens op hun grondgebied toe te laten, en IJsland beschikt niet over eigen strijdkrachten. De motieven achter de Russische propaganda voor een Noordeuropese kernwapenvrije zone zijn dan ook minder ingegeven door de bezorgdheid over een eventuele verdere verspreiding van kernwapens dan wel door de wens om de noordflank van de NATO te verzwakken. | |
[pagina 748]
| |
De kwestie van een Noordeuropese kernwapenvrije zone heeft in de Noorse binnenlandse politiek in het debat over de nationale veiligheid vanaf het begin een rol gespeeld. Tijdens de NATO-bijeenkomst van regeringsleiders in december 1957 verklaarden de toenmalige Noorse minister-president Gerhardsen en de Deense premier Hansen dat hun landen geen Amerikaanse kernwapens op hun grondgebied zouden toelaten. Deze verklaring volgde op langdurige discussies binnen de Noorse Partij van de Arbeid van minister-president Gerhardsen over het nationale veiligheidsbeleid. De toenmalige Russische premier Boelganin betuigde in een brief van 8 januari 1958 aan Gerhardsen en Hansen zijn grote voldoening over het standpunt dat beiden op de NATO-bijeenkomst hadden ingenomen en lanceerde voor het eerst het idee van een kernwapenvrije zone in Noord-Europa. Het standpunt van de Noorse regering met betrekking tot de kernwapen-problematiek werd in 1961 door het Noorse parlement bevestigd: Noorwegen zou in vredestijd geen kernwapens op zijn grondgebied toelaten, tenzij de nationale veiligheid dat vereiste. Boelganins voorstel werd in 1963 in een ietwat gewijzigde vorm overgenomen door de Finse president Kekkonen, die een verdrag voorstelde waarbij alle Noordeuropese landen zouden afzien van de stationering van kernwapens op hun grondgebied. Het Kekkonen-plan verdween na de terughoudende reacties van de overige Noordeuropese landen voor vele jaren naar de achtergrond. In mei 1978 herhaalde Kekkonen tijdens een toespraak in Zweden zijn voorstel; hij stelde onderhandelingen voor om te komen tot een kernwapenvrije zone in Noord-Europa onder garantie van de beide supermogendheden, die van meet af aan bij de onderhandelingen zouden moeten betrokken worden. Het voorstel van 1978 leek aanvankelijk eenzelfde lot beschoren als dat van 1963. Twee ontwikkelingen gaven de discussie over een Noordeuropese kernwapenvrije zone een nieuwe impuls: de bereidheid van de Noorse sociaal-democratische regering (in het voorjaar van 1981) om in principe mee te werken aan de totstandkoming van een kernwapenvrije zone in Noord-Europa en een verklaring van Brezjnev in juni 1981 in een vraaggesprek met een Finse krant die erop zou kunnen wijzen dat Moskou nu ook bereid zou zijn om het aangrenzende deel van de Sovjetunie eveneens in een kernwapenvrije zone in Noord-Europa onder te brengen. Het incident met de Russische onderzeeboot in de Zweedse territoriale wateren in oktober 1981 en meer nog het aan de macht komen van de conservatieven in Noorwegen in diezelfde maand betekenden een ernstige terugslag voor het streven naar een kernwapenvrij Noord-Europa. In juni 1982 bood de conservatieve Noorse regering-Willoch aan het parlement de | |
[pagina 749]
| |
resultaten aan van een studie die zij had laten verrichten over het effect van een eventuele toetreding van Noorwegen tot een kernwapenvrije zone. De belangrijkste conclusies luidden dat de Noorse deelname aan een verdrag dat Noord-Europa, zonder inbegrip van de aangrenzende Russische gebieden en het Oostzeegebied, kernwapenvrij zou maken niet alleen geen einde zou maken aan de bedreiging van Noorwegen met kernwapens, maar tevens de Noorse veiligheid wezenlijk zou aantasten, aangezien de geallieerde nucleaire garantie voor Noorwegen zou wegvallen. Toch lijkt het laatste woord over dit probleem nog niet gesproken; het debat binnen de NATO over een eventuele ‘no-first-use’-belofte, de sterke antikernwapenbeweging in de Scandinavische landen alsmede de nog steeds bestaande gevoelens van solidariteit tussen de Noordeuropese landen onderling doen vermoeden dat het denkbeeld van een kernwapenvrije zone in Noord-Europa allerminst verdwenen isGa naar voetnoot6. | |
Noorwegen: Nato's arctische grens met de SovjetunieTemidden van de Noordeuropese staten neemt Noorwegen, wegens zijn ligging, zijn groeiende economische betekenis en de nog altijd niet opgeloste Noors-Sovjetrussische geschilpunten in het hoge noorden een centrale plaats inGa naar voetnoot7. De Sovjetunie heeft op het Kola-schiereiland ten oosten van de grens met Noorwegen sterke vlooteenheden en een groot aantal onderzeeërs gestationeerd, alsmede lanceerinstallaties voor raketten. Hierdoor is de strategische betekenis van Noord- en Midden-Noorwegen met de aangrenzende wateren zowel voor de NATO als voor de Sovjetunie enorm toegenomen: beheersing van deze gebieden door de Sovjetunie zou een ernstige bedreiging vormen voor de verbindingen over het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan tussen de Verenigde Staten en West-Europa. Er is Noorwegen alles aan gelegen om de spanning in dit belangrijke en daarom zo uitermate gevoelige gebied zoveel mogelijk beperkt te houden. Teneinde de gevoeligheden van de kant van de Sovjetunie te ontzien heeft Noorwegen de patrouilles door de zee- en luchtstrijdkrachten in dit gebied in eigen hand gehouden, waardoor Amerikaanse patrouilles uit de buurt | |
[pagina 750]
| |
van de Russische bases op het Kola-schiereiland worden gehouden. Aan de andere kant is de Noorse defensiepolitiek erop gericht om de mogelijkheid van een beperkte oorlog tegen Noord-Noorwegen zo klein mogelijk te houden, door de kans op een treffen met niet-Noorse NATO-eenheden in een vroeg stadium van een aanval op Noorwegen nadrukkelijk open te houden. Deze tweezijdige benadering lijkt vruchten te hebben afgeworpen, gezien de beperkte hoeveelheid op het Kola-schiereiland gestationeerde Russische landstrijdkrachten. Het hoge noorden is niet alleen in strategisch opzicht van groot belang geworden, maar ook vanuit economisch gezichtspunt wegens de rijke visgronden en de naar alle waarschijnlijkheid aanwezige grote voorraden aardolie. Noorwegen en de Sovjetunie hebben nog steeds geen overeenstemming kunnen bereiken over de afbakening van het continentaal plat van de Barentsz Zee, het vastleggen van de grenzen van de visserijzones in dat gebied en de juridische status van het continentaal plat en de visgronden rondom Spitsbergen. Niettemin is Noorwegen erin geslaagd om door middel van voorzichtig diplomatiek manoeuvreren bepaalde afspraken omtrent de vastlegging van de wederzijdse visrechten met de Sovjetunie te maken. Het is van belang dat Noorwegen en de Sovjetunie ook overeenstemming bereiken over een regeling omtrent het continentaal plat in de Barentsz Zee en rondom Spitsbergen tegen de tijd dat de oliemaatschappijen ook in dit gebied met hun offshore-activiteiten beginnenGa naar voetnoot8. In de naoorlogse periode is het streven van de Sovjetunie in Noord-Europa voortdurend gericht geweest op het verzwakken van de banden van de Scandinavische landen met het Westen. Het uiteindelijke doel hiervan was en is om van Noord-Europa een neutrale of, nog liever, een pro-Russische bufferzone te maken die aansluit op de geannexeerde Baltische republieken en Oost-Europa. De speciale aandacht van Moskou ging daarbij uit naar Noorwegen, voornamelijk vanwege de belangrijke geostrategische ligging van dit land. | |
Een neutraal Noorwegen?Hoewel Noorwegen al vanaf 1949 deel uitmaakt van de NATO en sindsdien een onderdeel van de gemeenschappelijke Westerse defensie vormt, | |
[pagina 751]
| |
heeft het vanaf het begin een voorbehoud gemaakt met betrekking tot de stationering van buitenlandse troepen op Noors grondgebied in vredestijd. In 1957 werd dit voorbehoud nog nader aangescherpt door de verklaring dat Noorwegen in vredestijd ook geen kernwapens op zijn grondgebied zou toelaten. Het Noorse lidmaatschap van de NATO gecombineerd met de verklaring dat Noorwegen in vredestijd geen vreemde troepen en kernwapens op zijn grondgebied zal stationeren vormen het uitgangspunt van de Noorse veiligheidspolitiek: op die wijze wordt enerzijds de veiligheid van Noorwegen verzekerd, terwijl anderzijds de Sovjetunie de verzekering gegeven wordt dat zij vanuit Noorwegen geen agressie te duchten heeft. Ondanks de inspanningen van de opeenvolgende Noorse regeringen om de Sovjetunie niet onnodig te provoceren, hebben de Kremlinleiders steeds weer opnieuw geprobeerd de Noren op alle mogelijke manieren te intimideren. Van Russische zijde is meer dan eens de beschuldiging geuit dat Noorwegen toestond dat zijn grondgebied werd gebruikt als basis voor agressieve acties tegen de Sovjetunie. De pogingen van Moskou om de Noorse veiligheidspolitiek te beïnvloeden zijn erop gericht om van Noorwegen een neutraal land te maken, dus zonder militaire banden met de Verenigde Staten. Een neutraal Noorwegen zou het de Sovjetunie immers gemakkelijker maken om van dat land allerlei politieke en economische concessies los te krijgen en zou de militaire druk op de Sovjetunie in het noorden aanmerkelijk verlichten. Aangezien een Noorse neutraliteit op korte termijn niet te verwezenlijken is, stelt de Sovjetunie zich voorlopig ten doel om een militaire versterking van Noorwegen zoveel mogelijk tegen te gaan en te verhinderen dat er maatregelen worden genomen die de aanvoer van geallieerde versterkingen in oorlogstijd moeten versnellen. Hoewel de Noren over het algemeen de door de Sovjetunie uitgeoefende druk hebben kunnen weerstaan, betekenen de beperkingen die de Noren zichzelf bij hun veiligheidsbeleid hebben opgelegd toch een niet onbelangrijk succes voor de Sovjetunie. Men moet ook niet vergeten dat de geografische omstandigheden het voor Noorwegen wenselijk maken om de betrekkingen met de Sovjetunie zo goed mogelijk te houden. Dat wil overigens niet zeggen dat Noorwegen zijn militaire verplichtingen tegenover de NATO verwaarloost: in de afgelopen jaren heeft het land zijn defensie-uitgaven reëel met meer dan de afgesproken 3% per jaar verhoogd, terwijl ook de Noorse bijdragen op de gebieden van de onderzeebootbestrijding en elektronische verkenning van grote waarde voor de NATO zijn. Het naoorlogse evenwicht in Noord-Europa was vooral te danken aan de stilzwijgende aanvaarding in Oost en West van de veiligheidspolitiek die de verschillende Noordeuropese landen sinds de Tweede Wereldoorlog | |
[pagina 752]
| |
hebben gevoerd. Moskou heeft voortdurend pogingen ondernomen om die status quo in zijn voordeel te veranderen. De opbouw van een geduchte militaire macht op het Kola-schiereiland, het uitoefenen van politieke en diplomatieke druk op de Noordeuropese landen en het steeds maar aandringen op de instelling van een kernwapenvrije zone in Noord-Europa passen allemaal in dat strevenGa naar voetnoot9. | |
Defensiepolitiek van DenemarkenInzake de defensiepolitiek van Denemarken kan worden vermeld dat in mei 1982 door het Deense parlement de uitgangspunten voor het defensiebeleid voor de komende jaren werden vastgesteld. Tijdens de debatten bleken in het parlement met betrekking tot de hoogte van de defensie-uitgaven drie stromingen te bestaan; er waren voorstanders van de bevriezing van de Deense defensie-uitgaven op het huidige peil (de radicalen en de linkervleugel van de sociaal-democraten), voorstanders van een verhoging van de defensie-inspanning van Denemarken (de liberalen, conservatieven, centrumdemocraten, Christelijke Volkspartij en de meerderheid van de sociaal-democraten) en voorstanders van een drastische inkrimping van het Deense defensiebudget (de Socialistische Volksparij en de linkse socialisten). Het eindresultaat was een bescheiden verhoging: ongeveer één procent in 1982 en een half procent in 1983 en 1984, in totaal circa 2%. In de voorafgaande jaren was met name vanuit Washington, Londen en Bonn herhaalde malen kritiek geleverd op de huns inziens te geringe Deense defensie inspanningen. In 1980 werd de taal verrijkt met het begrip ‘Denemarkisering’, waarmee werd bedoeld de neiging van een land om de zorgen van zijn eigen nationale veiligheid grotendeels aan zijn bondgenoten over te laten zonder daar zelf een behoorlijke bijdrage voor te leveren. Tegenover verwijten uit het buitenland dat Denemarken met een reële verhoging van zijn defensie-uitgaven met 2% in de periode 1982-1984 nog altijd beneden de 3%-norm van de NATO bleef, voerde de Deens regering drie argumenten te verdediging aan: de slechte economische situatie in Denemarken, de relatief grote Deense bijdrage aan de ontwikkelingssamenwerking en het feit dat de inflatie in Denemarken geen negatieve invloed heeft op het defensiebudget, in tegenstelling tot de situatie in de meeste andere NATO-lidstaten. | |
[pagina 753]
| |
Denemarken besteedt thans ongeveer 2,4% van zijn nationaal inkomen aan de defensie. De bijdrage van de Deense strijdkrachten aan de gemeenschappelijke verdediging in NATO-verband ligt vooral op het gebied van het waarschuwings- en controlesysteem en de beheersing van militaire crisissituaties. In oorlogstijd moeten de Deense strijdkrachten, zo lang er nog geen NATO-versterkingen zijn aangevoerd, de Deense eilanden verdedigen tegen aanvallen vanuit de zee en de lucht door het Warschau-Pact en deelnemen aan de verdediging van Sleeswijk-Holstein en het gebied rond HamburgGa naar voetnoot10. Het debat over de defensiepolitiek stond vanaf het najaar van 1979 vrij plotseling midden in de publieke belangstelling. Dat had verschillende oorzaken. In de eerste plaats verslechterde de economische situatie in Denemarken in de loop van 1979 aanmerkelijk als gevolg van de tweede oliecrisis; in de tweede plaats wijzigden zich de verhoudingen in de volksvertegenwoordiging door de parlementsverkiezingen in oktober van dat jaar, waardoor de positie van de groeperingen die kritisch stonden tegenover een verhoging van de defensieuitgaven nog werd versterkt; in de derde plaats kreeg de discussie over het veiligheidsvraagstuk door het NATO-dubbelbesluit een sterk politiek karakter. De besprekingen tussen de sociaal-democratische minderheidsregering-Jørgensen en de burgerlijke partijen over de defensiepolitiek leidden tenslotte tot een compromis dat in de zomer van 1982 voor het parlement werd bekrachtigd. Het besluit om de defensieuitgaven met 2% te verhogen betekent overigens dat de Deense strijdkrachten niet op hun huidige sterkte gehandhaafd kunnen worden. Denemarken moet net als de andere kleinere staten een keuze maken: ofwel een zelfstandige, volledige, nationale defensie met weinig technologisch geavanceerde middelen, ofwel een modern uitgeruste strijdmacht die evenwel te klein is om geheel zelfstandig te kunnen opereren. De Deense regering lijkt met de nieuwe overeengekomen uitgangspunten over de defensiepolitiek te hebben gekozen voor een kwantitatieve vermindering en een kwalitatieve verbetering van de Deense strijdkrachten; dit impliceert tevens een verdergaande integratie van het Deense defensieapparaat in de structuur van het gemeenschappelijke NATO-verdedigingsstelsel. De regeringswisseling in het najaar van 1982 lijkt vooralsnog geen grote consequenties te hebben voor het Deense veiligheidsbeleid in de komende jaren. |
|